Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Deontologie-advies Advies 538
Een plaatsvervangend rechter treedt niet op als advocaat voor mensen over wie hij een rechterlijke handeling heeft gesteld, hoe klein die ook moge zijn. Hij doet hierdoor afbreuk aan de onpartijdigheid van de rechterlijke macht, nu een optreden als advocaat steeds partijdigheid impliceert.
Dominique Dombret
Merve Köse
Vraag
Een stafhouder vraagt advies naar het verder kunnen optreden van mr. X voor de heer A.
Mr. X heeft als plaatsvervangend vrederechter een dagstelling ondertekend met betrekking tot een inobservatiestelling en wenst vervolgens als advocaat in deze procedure op te treden voor de persoon van wie zij de dagstelling heeft ondertekend. Terecht en evident heeft u haar het verbod opgelegd om in deze zaak verder op te treden als raadsman/advocaat.
U vraagt mij nu of mr. X in andere zaken dan de inobservatiestelling nog verder kan optreden voor de heer A.
Advies
Ik ben geneigd u te adviseren dat zij ook in andere zaken niet langer kan optreden voor deze cliënt A door het eerder optreden van de advocaat in haar hoedanigheid van plaatsvervangend vrederechter. Een rechter – ook een plaatsvervangend rechter – , treedt niet op als advocaat voor mensen over wie hij een rechterlijke handeling heeft gesteld, hoe klein die ook moge zijn. Hij doet hierdoor immers afbreuk aan de onpartijdigheid van de rechterlijke macht, nu een optreden als advocaat steeds partijdigheid impliceert.
Bovendien strookt haar verdere optreden m.i. niet met de essentiële plichten van de advocatuur zoals opgenomen in art. I.1.1. van de Codex Deontologie voor Advocaten.
Art. I.1.1. bepaalt namelijk:
“De advocaat oefent zijn beroep op deskundige wijze uit met eerbiediging van het beroepsgeheim, van de essentiële plichten van onafhankelijkheid en partijdigheid, en met het vermijden van belangenconflicten. Hij eerbiedigt de beginselen van waardigheid, rechtschapenheid en kiesheid, die aan het beroep ten grondslag liggen.”
Art. I.2.2.1 van de Codex Deontologie voor Advocaten bepaalt bovendien:
“Met inachtneming van de wettelijke regels en de beroeps- en gedragsregels is de advocaat steeds verplicht de belangen van de cliënt zo goed mogelijk te behartigen en die boven zijn eigen belangen of die van derden te stellen.”
Ik vrees dat in dit geval, door de handelswijze van de plaatsvervangend vrederechter die thans als advocaat wil optreden, zijn handelswijze vragen doet rijzen over de onafhankelijkheid van het gerecht.
Stafhouder Jo Stevens stelt hierover in zijn hernieuwde uitgave in randnummer 532 (eigen markering):
“532 Beschrijving der categorieën.
De notie van werkend magistraat staat hier in tegenstelling tot deze van plaatsvervangend rechter. Zo is de effectieve bijzitter van een Milieuhandhavingscollege een werkend magistraat. Advocaten kunnen wel tot plaatsvervangend rechter benoemd worden. Deze functie is niet onverenigbaar met het beroep van advocaat. De advocaat-plaatsvervangend rechter dient er echter voor te waken dat zijn handelswijze geen vragen doet rijzen over de onafhankelijkheid van het gerecht; hij kan niet even zijn zitting schorsen om tussendoor een eigen zaak te pleiten voor de rechtsmacht die hij voorzit. Er is geoordeeld dat in geval van een deontologische inbreuk het feit dat de betrokken advocaat plaatsvervangend rechter is als een verzwarende omstandigheid geldt, omdat een plaatsvervangend rechter een voorbeeldfunctie heeft in de balie.”
In advies nr. 226 van 2004 van het departement deontologie, waarnaar Stevens verwijst in voetnoot 1653, werd het volgende geschreven (eigen markering):
“de advocaat kan niet optreden in dezelfde zaak waarin hij op welke wijze ook als rechter is tussengekomen; hetzelfde geldt voor echtgenoten van advocaten die magistraat zijn en de kantoorgenoten van de plaatsvervangend rechter; voor andere zaken dient gekeken naar een mogelijke schijn van belangenvermenging, van gemis aan onpartijdigheid.”
U dient mijns inziens dus het optreden van mr. X nader in concreto te toetsen aan het bestaan van een mogelijke dergelijke schijn en mede aan het criterium of de handelswijze van de advocaat geen vragen doet rijzen over de onafhankelijkheid van het gerecht en zo ja, haar niet verder laten optreden voor cliënt A.
Jacques Van Malleghem
Bestuurder departement deontologie