Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Deontologie-advies Advies 529
1. Publiciteitsdocument van een advocaat op wagens gestationeerd op de luchthavenparking van het vliegveld van Charleroi - de codex van de OBFG verbiedt “démarchage” wat een verbod lijkt te zijn om van huis tot huis te gaan. Deze term is als dusdanig niet weerhouden in de Vlaamse Codex - artikel III.1.7.3 Vlaamse Codex: de eigenaar / bezitter / gebruiker van een wagen heeft de betrokken advocaat niet uitgenodigd om de publiciteit onder zijn ruitenwisser aan te brengen aan zijn wagen. Of het een gepersonaliseerd dienstenaanbod is voor een bepaalde zaak, daarover zou kunnen gediscussieerd worden - artikel III.1.7.4 van de Vlaamse Codex: het publiciteitsdocument dat op de wagens wordt achtergelaten lijkt te wijzen op een bijzondere deskundigheid in deze materie, wat de betrokken advocaat onderwerpt aan de bijzondere bewijslast. Gelet op deze verplichting moet de advocaat onmiddellijk kunnen aantonen hoe hij deze kennis heeft verworven dan wel de ervaring heeft opgedaan.
2. Een advocaat moet zich gedragen naar de plaatselijke deontologie, wat betekent dat een advocaat als lid van een Vlaamse balie, in Charleroi de codex van de OBFG moet naleven. De advocaat kan daarenboven niet zonder meer inroepen dat wat bij hem zou toegelaten zijn, eveneens toegelaten zou zijn in Charleroi.
Dominique Dombret
![Dominique Dombret](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/Dominique-Dombret_2023-10-12-113552_szsd.jpg)
Merve Köse
![Merve Köse](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/OVB_Portretten-oktober_19_low.jpg)
Vraag
Uw vraag betreft of het plaatsen van een publiciteitsdocument uitgaande van een advocaat van uw balie op wagens gestationeerd op de luchthavenparking van het vliegveld van Charleroi geoorloofd is.
Advies
We hebben vooreerst onze algemene beginselen die terug te vinden zijn in art. I.1.1. van de Vlaamse Codex. Voormeld artikel bepaalt: “De advocaat oefent zijn beroep op deskundige wijze uit met eerbiediging van het beroepsgeheim, van de essentiële plichten van onafhankelijkheid en partijdigheid, en met het vermijden van belangenconflicten. Hij eerbiedigt de beginselen van waardigheid, rechtschapenheid en kiesheid, die aan het beroep ten grondslag liggen.”
Er werd met de commissie Codex beslist deze beginselen niet steeds te herhalen, nu de algemene beginselen doorwerken door de hele Codex. Vandaar ook dat deze algemene beginselen niet worden herhaald naar aanleiding van de specifieke reglementering inzake publiciteit.
Daarnaast betreffen de art. III.1.7.1. tot II.1.7.7 van de Vlaamse Codex specifieke regels inzake publiciteit. De advocaat mag geen publiciteit voeren die in strijd is met een rechtsnorm en inzonderheid met het reglement publiciteit, thans opgenomen in afdeling III.1.7 van de Vlaamse Codex.
Een verbod zoals opgenomen in deontologische codex van de OBFG en waar de stafhouder van de Orde van Advocaten te Luik naar verwijst, bestaat niet in de Vlaamse Codex. De codex van de OBFG verbiedt “démarchage” wat een verbod lijkt te zijn om van huis tot huis te gaan. Deze term is als dusdanig niet weerhouden in de Vlaamse Codex.
Art. III.1.7.3 Vlaamse Codex bepaalt wel in zijn § 2: “De advocaat mag geen publiciteit voeren door een gepersonaliseerd dienstenaanbod voor een bepaalde zaak of een dossier, zonder dat hij daartoe is uitgenodigd”
Volgens de toelichting bij het oud-reglement publiciteit (voormeld artikel is vooralsnog ongewijzigd overgenomen in de Vlaamse Codex), verbiedt deze paragraaf 2 “het onuitgenodigd mondeling, schriftelijk of op enige andere wijze demarcheren van een potentiële cliënt met het oog op een welbepaalde zaak of dossier.” Hier komt het woord demarcheren wel terug.
Verder bepaalt de toelichting: “Een algemeen dienstenaanbod is aangewezen. Een aanspreken van de individuele rechtzoekende voor een bepaalde opdracht (bv. ter gelegenheid van een ramp, ongeval, enz.) komt vaak neer op opdringerigheid en wordt als onkies ervaren.”
Duidelijk is dat de eigenaar / bezitter / gebruiker van een wagen de betrokken confrater niet heeft uitgenodigd om de publiciteit onder zijn ruitenwisser of anderszins aan te brengen aan zijn wagen.
Of het een gepersonaliseerd dienstenaanbod is voor een bepaalde zaak, daar zou over kunnen gediscussieerd worden. Het lijkt prima facie niet erg gepersonaliseerd te zijn en in die zin niet onmiddellijk vergelijkbaar met iemand die achter een ziekenwagen rijdt om de passagiers zijn diensten aan te bieden bij het gebeurde ongeval. Anderzijds viseert men wel een bepaald publiek op een welbepaalde plaats en biedt men zijn diensten aan voor een bepaalde situatie waar dat publiek mogelijks mee geconfronteerd kan worden. De manier waarop de betrokken confrater publiciteit voert lijkt wel degelijk opdringerig en komt onkies over.
Verder bepaalt art. III.1.7.4 van de Vlaamse Codex het volgende: “De advocaat mag via publiciteit niet bekendmaken dat hij over een bijzondere deskundigheid in een of meerdere rechtsmateries beschikt, tenzij die deskundigheid op grond van de door hem verworven kennis en/of ervaring aannemelijk kan worden gemaakt.”
Het publiciteitsdocument dat op de wagens wordt achtergelaten lijkt toch te wijzen op een bijzondere deskundigheid in deze materie, wat de betrokken confrater onderwerpt aan de bijzondere bewijslast van het hierboven geciteerd artikel. Gelet op deze verplichting komt het mij voor dat de confrater onmiddellijk moet kunnen aantonen hoe hij deze kennis heeft verworven dan wel de ervaring heeft opgedaan.
De website naar dewelke de betrokken confrater in zijn publiciteitsdocument verwijst, maakt nergens melding van een deskundigheid in deze materie. Dit lijkt te wijzen op het feit dat de betrokken confrater het bekomen van dergelijke vergoedingen niet echt tot zijn bijzondere deskundigheid rekent.
Het zou kunnen dat hij ervaringsdeskundige is en zelf de schadevergoeding heeft bekomen waarbij hij op grond van deze eigen ervaring de verworven kennis nu ten gelde wil maken. Men heeft hier echter het raden naar.
De overige artikelen lijken mij op het eerste gezicht niet geschonden.
Een advocaat moet zich uiteraard gedragen naar de plaatselijke deontologie, wat betekent dat een advocaat als lid van een Vlaamse balie, in Charleroi de codex van de OBFG behoort na te leven. De advocaat kan daarenboven niet zonder meer inroepen dat wat bij hem zou toegelaten zijn, eveneens toegelaten zou zijn in Charleroi.
Het eerste arrest van het EHRM inzake publiciteit was – behoudens vergissing – het arrest König tegen Duitsland van 28 juni 1978 betrof een tandarts die vervolgd werd omdat hij een interview had gegeven over een nieuw kabinet dat hij geopend had en met zijn foto in de krant stond. Duitsland werd veroordeeld voor schending van art. 10 EVRM (recht op vrije meningsuiting en persvrijheid zoals onder meer het verstrekken van inlichtingen).
In het arrest Casado Coca tegen Spanje van 24 februari 1994 heeft het EHRM aanvaard dat het verbod van professionele publiciteit, zelfs voor informatieve aankondigingen, verenigbaar is met het verdrag.
Jacques Van Malleghem
Bestuurder departement deontologie