Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Deontologie-advies Advies 507
Mr. X vraagt om een brief uitgaande van de cliënt van mr. Y en aan hem gericht, te weren als niet-vertrouwelijke brief, omdat de inhoud van deze brief reeds op een confidentiële wijze werd toegestuurd door mr. Y. Mr. X heeft kennis van de tussenkomst van een raadsman van de tegenpartij - de redenering van mr. X houdt in dat de deontologie van de advocaat zou gaan bepalen wat cliënten in een geschil al dan niet zouden mogen doen. De deontologie van de advocatuur is per definitie in beginsel niet bindend voor het doen en laten van de procespartijen zelf. Het reglement over de vertrouwelijkheid van de briefwisseling tussen advocaten geldt niet in de verhouding tussen een partij en een advocaat - een voorzichtig handelend tegenstrever, geconfronteerd met een weigering van zijn confrater om officiële briefwisseling te aanvaarden, moet zoeken naar eventuele andere mogelijkheden om de doelstelling, die zijn cliënt vooropstelt, te bereiken, m.n. op een equivalente wijze te antwoorden op de ingebrekestelling die de cliënt - tegenpartij heeft ontvangen.
Dominique Dombret
![Dominique Dombret](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/Dominique-Dombret_2023-10-12-113552_szsd.jpg)
Merve Köse
![Merve Köse](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/OVB_Portretten-oktober_19_low.jpg)
Vraag
De volgende stukken worden voorgelegd:
- Schrijven mr. X dd. 11.12.2012: ingebrekestelling
- Schrijven mr. Y dd. 24.12.2012: officieel antwoord
- Schrijven mr. X dd. 24.12.2012: antwoord op officieel schrijven
- Schrijven mr. Y dd. 23.01.2013: officieel schrijven aan mr. X
- Schrijven mr. Y dd. 23.01.2013: vertrouwelijk schrijven aan mr. X
- Schrijven van verweerder dd. 24 januari 2013 aan mr. X
- Schrijven van mr. X dd. 24 februari 2014 aan mr. Y: protest op brief dd. 24 januari 2013 uitgaande van verweerder.
De discussie betreft de vraag of mr. Y foutief heeft gehandeld doordat zijn cliënt rechtstreeks mr. X heeft aangeschreven, m.n. met een brief waarvan de inhoud gelijkaardig was aan de vertrouwelijke brief die mr. Y zelf aan mr. X had gericht.
De vraag van mr. X strekt ertoe de brief uitgaande van de cliënt van mr. Y en aan hem gericht, te weren als niet-vertrouwelijke brief, omdat de inhoud van deze brief reeds op een confidentiële wijze werd toegestuurd door mr. Y. Mr. X stelt dat hij in de onmogelijkheid verkeerde om hierop te antwoorden, omdat hij kennis had van de tussenkomst van een raadsman van de tegenpartij.
Advies
Ten eerste betreft een dergelijke vraag uiteraard niet het reglement betreffende de vertrouwelijkheid van de briefwisseling onder raadslieden omdat de brief uitgaat van een niet-advocaat.
De stafhouder is dan ook niet bevoegd om zich over het (niet-)vertrouwelijk karakter van dergelijke brief uit te spreken.
Waar inzake de vertrouwelijkheid van de briefwisseling onder advocaten mits toestemming van de stafhouder een overlegging kan geschieden in rechte, is nergens bepaald dat de stafhouder enige bevoegdheid zou hebben om een niet-vertrouwelijk schrijven uitgaande van een partij aan de beoordeling door een rechter te onttrekken.
Zelfs al zou mr. Y erop hebben aangedrongen bij zijn cliënt om dit schrijven te versturen aan mr. X, staat de beoordeling van deze handelswijze los van het niet-vertrouwelijk karakter van de brief van zijn cliënt.
Een analyse van deze redenering van mr. X houdt impliciet maar zeker in dat de raadsman van de tegenpartij, i.c. mr. X, mede zou kunnen bepalen wat de inhoud is c.q. zou mogen zijn van het schrijven van zijn tegenpartij.
Een dergelijke benadering van de problematiek van het al dan niet vertrouwelijk karakter van een brief zou kennelijk in strijd zijn met de supranationale normen, waaronder art. 6 EVRM, die het beginsel huldigt van de vrijheid in de uitoefening van de rechten van de verdediging.
Daarenboven houdt de redenering van mr. X in dat de deontologie van de advocaat zou gaan bepalen wat cliënten in een geschil al dan niet zouden mogen doen. De deontologie van de advocatuur is per definitie in beginsel niet bindend voor het doen en laten van de procespartijen zelf. Het reglement over de vertrouwelijkheid van de briefwisseling tussen advocaten heeft geen gelding in de verhouding tussen een partij en een advocaat.
Mr. X, raadsman van twee partijen waarvan hij in zijn ingebrekestelling de beide adressen niet vermeldt, heeft zich niet in te laten met wat zijn tegenpartij al dan niet mag schrijven, zoals een advocaat zich in beginsel ook niet in te laten heeft met de persoon van de bestemmeling van de brief uitgaande van de tegenpartij. Het recht van de verdediging van een partij is op voormeld punt onaantastbaar.
Ten tweede – om te kunnen antwoorden op de hoger gestelde vraag - is een studie van de concrete situatie onontbeerlijk.
Mr. Y wordt verweten dat hij mr. X voor blok heeft gezet door zijn cliënt aan te sturen rechtstreeks een brief te schrijven aan mr. X. Deze laatste stelt dat hij hierdoor in de onmogelijkheid was om hierop te antwoorden omdat hij niet de tegenpartij kon aanschrijven. Dit verwijt is echter niet helemaal terecht.
Enerzijds kon de cliënt van mr. Y niet anders dan zijn schrijven richten aan mr. X, aangezien deze laatste had nagelaten de adressen van zijn beide cliënten in zijn ingebrekestelling te vermelden. In die zin zou kunnen gesteld worden dat mr. Y (en diens cliënt) ‘voor blok werd gezet’. Het werd hem immers niet toegelaten om officieel te antwoorden op de ingebrekestelling. Het officieel karakter van het schrijven van mr. Y werd niet aanvaard, noch was de cliënt in de mogelijkheid om zelf zijn tegenpartij aan te schrijven, aangezien de adressen niet meegedeeld waren.
Anderzijds was mr. X niet werkelijk in de onmogelijkheid te antwoorden. Zo konden de cliënten van mr. X rechtstreeks antwoorden aan de cliënt van mr. Y. Deze brief zou dan evenzeer niet vertrouwelijk zijn. Daarnaast zou hij een officieel schrijven kunnen richten aan zijn tegenstrever. Dit laatste werd echter moeilijk gemaakt door mr. X zelf, aangezien hij reeds had meegedeeld niet officieel te willen communiceren met zijn tegenstrever.
De door mr. X geopperde bezwaren tegen de overlegging van een brief uitgaande van zijn tegenpartij zijn dan ook in de voorliggende zaak ongegrond.
Wanneer een advocaat een partij – waarvan hij de raadsman niet kent – in gebreke stelt hoort hij ervan uit te gaan dat op een vergelijkbare wijze een antwoord wordt gegeven op een dergelijke ingebrekestelling.
Dit impliceert dat een advocaat die de ingebrekestelling heeft uitgestuurd niet hoort te poneren dat hij geen niet-vertrouwelijke briefwisseling van zijn tegenstrever kan aanvaarden.
Een voorzichtig handelend tegenstrever, geconfronteerd met een weigering van zijn confrater om officiële briefwisseling te aanvaarden, hoort dan ook te zoeken naar eventuele andere mogelijkheden om de doelstelling, die zijn cliënt vooropstelt, te bereiken, m.n. op een equivalente wijze te antwoorden op de ingebrekestelling die de cliënt - tegenpartij heeft ontvangen.
Door de verzending van de ingebrekestelling wordt door de afzender ervan impliciet maar zeker aangegeven dat hij de hoedanigheid heeft om een antwoord op de ingebrekestelling namens zijn cliënt te ontvangen.
Het feit dat de tegenpartij ingevolge de ingebrekestelling beroep doet op een raadsman beperkt de rechten van deze partij tot het beantwoorden van de ontvangen ingebrekestelling niet.
Het feit dat de door de advocaat van de in gebreke gestelde partij de essentie van het antwoord van zijn cliënt eveneens ten vertrouwelijke en confraternele titel aan zijn tegenstrever meedeelt, doet hieraan geen afbreuk, nu de vertrouwelijke briefwisseling tussen advocaten de rechten van partijen niet kan noch mag beknotten.
Jacques Van Malleghem
Bestuurder departement deontologie