Ga verder naar de inhoud

Deontologie-advies Advies 50

Sanctie van de niet-eerbiediging van een deontologische regel (terzake niet-verwittigen van tegenstrever van de betekening van een vonnis, artikel 3 Nationaal Reglement 7 december 1989) - tenlastelegging van de betekeningskosten - terugtreden uit de zaak - aansprakelijkstelling van de advocaat - is de deontologische fout ook een burgerlijke fout ?

Dominique Dombret

Jurist deontologie
Dominique Dombret

Merve Köse

Jurist deontologie
Merve Köse

Deel dit artikel

Vraag

De vraag is welke de sanctie is van de niet-eerbiediging van artikel 3 van het Reglement van de Nationale Orde van 7/12/1989 betreffende de voorafgaandelijke kennisgeving van de betekening, het aanwenden van een rechtsmiddel en de uitvoering van gerechtelijke akten en beslissingen.

Een lid van uw balie heeft een vonnis laten betekenen zonder zijn tegenstrever daarvan te verwittigen. Hij erkent dat dit een fout is en stelt dat deze fout een vergetelheid daarstelt.

Ten gevolge daarvan is de termijn voor beroep verstreken. De stafhouder van B.had voorgesteld dat U Mr. B. zou verbieden een conclusie neer te leggen waarbij hij zich op de betekening zou beroepen. Mr B. antwoordt nu dat de beroepstermijnen van openbare orde zijn en men zich niet kan verzetten tegen het inroepen van de betekening. De vraag rijst of de cliënte van Mr. J., Mr. B. dan persoonlijk moet aanspreken wegens inbreuk op de deontologische regel.

Advies

Het is evident dat Mr. B. een deontologische fout heeft gemaakt door zijn tegenstrever niet te verwittigen vooraleer hij het vonnis liet betekenen. Hij erkent die fout trouwens in zijn brief van 31/5.

Het reglement van de Nationale Orde (betekening en uitvoering van gerechtelijke akten en beslissingen) van 7/12/1989 (D.R.H.R., artikel 160-162 ; WAGEMANS, 384 ; BRAUN & MOREAU, nr. 632-634 ; LAMBERT, 3de ed., 1994, p. 602-603) is dan ook duidelijk : “De betekening en de uitvoering van een gerechtelijke beslissing (en het aanwenden van een rechtsmiddel daartegen) moeten worden voorafgegaan door een kennisgeving aan de tegenstrever ; indien dat niet gebeurde of indien tegenpartij berustte in het vonnis kunnen de kosten van betekening en uitvoering ten laste gelegd worden van de advocaat die tot betekening en uitvoering overging (artikel 3) ; het is de stafhouder van deze laatste advocaat die oordeelt over de toepassing van het reglement.”.

Mr. B. stelt wel dat hij in dwaling is gebracht door de brief van Mr. N. “die in tegenstrijd tot onze balieprincipes blijkbaar slechts aan sommige advocaten in de zaak is gestuurd en niet aan alle advocaten, zoals dit behoort”.

Ik doe terloops opmerken dat er geen enkel basisprincipe is van ons beroep dat stelt dat alle brieven tussen advocaten naar alle betrokken confraters in de zaak moeten gestuurd worden.

Een advocaat kan perfect kiezen dat sommige correspondentie slechts betrokken is op sommige van zijn tegenstrevers of medepleiters. In casu heeft Mr. N. een afrekening gestuurd naar de raadsman van de partij tegen wie hij een veroordeling bekomen had, in casu Mr. B.. Dan is het ook logisch dat hij enkel aan Mr. B. schrijft. Trouwens had hij, zoals blijkt uit het bundel, de gewoonte wanneer hij een brief adresseerde aan alle betrokken advocaten dat ook duidelijk aan te duiden vermits hij in dergelijk geval (vergelijk zijn brief van 1/4 met deze van 22/2) alle betrokken advocaten en al hun adressen in de hoofding van de brief vermeldde.

Mr. B. kan dus moeilijk zeggen dat hij in dwaling is gebracht ; hij is eenvoudigweg – zoals hij stelt – vergeten dat hij in deze een deontologische plicht had.


De enige sanctie waarin het reglement zelf voorziet zoals U terecht stelt en zoals uit de tekst blijkt, is dat eventueel de kosten van betekening ten laste kunnen worden gelegd van de advocaat die ten onrechte tot betekening overging, nl. omdat hij niet eerst een verwittigingsbrief had gestuurd.

Het is juist dat in dit geval de sanctie niet veel betekent in verhouding tot de mogelijke schade die door de cliënt van de tegenstrever wordt geleden tengevolge van het niet tijdig instellen van het beroep. Er is niet enkel een eis tot toekenning van afbetalingsmogelijkheid (waarover de rechter geen uitspraak blijkt gedaan te hebben), maar bovendien was er een schade-eis van 13 miljoen wegens handelingen ter kwader trouw in de contractuele relaties tussen de beide partijen.


De stafhouder van B. had voorgesteld dat U Mr. B. zou verbieden een conclusie neer te leggen waarbij hij zich op de betekening zou beroepen. Ondertussen is de rechtbank reeds verwittigd van de laattijdigheid van het beroep zoals blijkt uit de brief van Mr. J. aan zijn stafhouder van 12/5 en zijn bovendien reeds de conclusies neergelegd in beroep door Mr. B. zoals blijkt uit de brief van Mr. J. van 21/5.

De rechtbank is dus op de hoogte en vermits de beroepstermijn van openbare orde is en een vervaltermijn is waardoor het beroep niet nietig is maar wel onontvankelijk, kan de rechter in beroep enkel vaststellen dat het om een laattijdig beroep gaat.


Komt daarbij dat Mr. B. conclusies heeft neergelegd waarbij hij het beroep vanzelfsprekend laattijdig noemt maar bovendien schadevergoeding van 100.000 BEF vraagt wegens tergend en roekeloos beroep.

Het antwoord op een dergelijke eis is vanzelfsprekend en dat leest men ook in de conclusies van Mr. J., dat het juist door een (deontologische) fout van Mr. B. is dat er nog beroep is ingesteld buiten de termijn zodat men moeilijk van een roekeloos beroep kan spreken.

Wanneer een advocaat in strijd met de deontologische verplichtingen zijn confrater niet verwittigde van een betekening zodat het vonnis definitief wordt, wordt in de praktijk aangenomen dat deze advocaat zijn cliënt moet inlichten over de inbreuk op de deontologische regel die hij zelf begaan heeft, en hij moet vragen of de cliënt bereid is te verzaken aan de gevolgen der betekening (voor zover de cliënt daaraan kan verzaken).

Indien de cliënt weigert, wat zijn goed recht is, zal de advocaat die de deontologische fout beging zich uit de zaak terugtrekken (BRAUN & MOREAU, La profession d’avocat, Brussel, Bruylant, 1985, uittreksel uit RPDB, Compl. VI, 1983, nr. 633 ; STEVENS, J., Regels en gebruiken van de advocatuur te Antwerpen, tweede editie, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1997, nr. 998, p. 814).

Terzake is de rechtbank reeds op de hoogte gesteld door een brief en door conclusies van de laattijdigheid van het beroep zodat het geen zin meer heeft de cliënt te verwittigen en te vragen of hij bereid is te verzaken aan de betekening. Deze verzaking zou geen enkel gevolg meer hebben ; wél lijkt het mij aangewezen dat Mr. B. uit het dossier zou terugtreden. Het is immers zijn fout – zij het een deontologische fout – die aan de oorsprong ligt van het probleem en bovendien stelt zijn cliënt een eis wegens tergend en roekeloos beroep, wat voor gevolg heeft dat het de fout van Mr. B. is die de kern van het debat gaat uitmaken.

Geen enkele advocaat kan zijn eigen zaak pleiten zodanig dat in ieder geval Mr. B. uit dit dossier terug moet treden.

Er kan vanzelfsprekend een minnelijke regeling gezocht worden maar voor de rechtbank lijkt het mij kan Mr. B. niet meer verschijnen.


Tenslotte rijst de vraag of de cliënt van Mr. J. Mr. B. persoonlijk kan aanspreken wegens inbreuk op de deontologische regel. We hebben reeds gezien dat de schade zou bestaan in een niet-toegekende tegeneis van 13 miljoen frank waar we moeten spreken van het verlies van een kans en een niet-toegekende afbetalingstermijn. Wat dit laatste betreft is er misschien een minnelijke regeling mogelijk en wat het eerste betreft gaat het zoals gezegd over het verlies van een kans, wat op zichzelf door een rechtbank die gevat is met een schadevergoedingseis kan beoordeeld worden.

De vraag is of de overtreding van een deontologische regel op zich kan beschouwd worden als een aquiliaanse fout. Met andere woorden is een disciplinaire fout steeds ook een burgerlijke fout of vormt zij daar het bewijs van (STEVENS, J. Regels en gebruiken, nr. 957).

De meningen zijn hier verdeeld (zie LAMBERT, L’aspect déontologique et disciplinaire de la responsabilité civile de l’avocat, in : La responsabilité des avocats, Brussel, Jeune Barreau de Bruxelles, 1992, p. 27-46 en HANNEQUART, Y. & HENRY, P., "Les rapports entre la déontologie et la responsabilité civile, in :Liber Amicorum Jozef Van den Heuvel, Kluwer, 1999, 37).

De meerderheid van de rechtspraak en rechtsleer lijkt van oordeel te zijn dat de deontologische regels enkel de beroepsbeoefenaars binden (eventueel ten overstaan van hun cliënt in een contractuele relatie), doch dat de derden er zich niet kunnen op beroepen. CORNELIS, L. (Beginselen van het Belgisch buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht, deel I, Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, 1989, nrs. 154-156, met verwijzingen) bestrijdt deze stelling althans voor zover de deontologische norm een wet in de materiële betekenis is (zoals het geval is voor de reglementen van de Nationale Orde) ; miskenning van deze wet moet als een fout worden beschouwd wanneer de deontologische regel een welbepaald gedrag oplegt.

In dezelfde zin : CORVILAIN, P., l’Huissier de justice, ses honoraires, l’avocat et son client, noot onder Vred. Fosses-la-Ville, Cah. dr. Jud., 1994, 3, die stelt dat een reglement van de Nationale Orde een wet uitmaakt in de materiële betekenis die dus alle advocaten bindt en dat dergelijk reglement van aard is om een recht in hoofde van derden te doen ontstaan (alsook HANNEQUART en Henry, o.c., pag. 47-48).

In dezelfde zin : Rb. Kh. Charleroi betreffende een bedrijfsrevisor die oordeelde : “Ces obligations déontologiques constituent la mesure de ce que doit être ‘le bon père de famille’ commissaire-réviseur.” (Kh. Charleroi, 12/10/1976, R.P.S., 1976, 143-149).

Het Hof van Antwerpen weigerde echter civielrechtelijke aansprakelijkheid te hechten aan het vastgestelde overtreden van een deontologische norm (de confrater op de hoogte stellen van het ingestelde beroep) en dus de advocaat schadeplichtig te verklaren (Antwerpen, 26/10/1994, A.R. 1986/AR/898 en 1365, onuitgeg., vermeld in Tableau, nr. 22, 23, 1294, 6) (STEVENS, J., Regels en gebruiken, nr. 957, p. 171).

Er moet immers niet uit het oog worden verloren dat alle deontologische bepalingen voor zover ze in een reglement zijn vastgelegd, niet hetzelfde oogmerk de bescherming van eenzelfde doelgroep of gelijkwaardige belangen noch dezelfde intensiteit hebben. Ook al wordt de deontologische regel als een wet in materiële zin beschouwd dan nog dient men niet te vergeten dat hij slechts een gedragsregel van deontologische aard is, en geenszins een regel van burgerlijk recht schept of wijzigt, waartoe de balie gezien de principes van legaliteit en specialiteit elke bevoegdheid ontbeert.

Het blijft dus een betwiste kwestie of een inbreuk op een deontologische regel eveneens inbreuk op een burgerlijk-rechtelijke verplichting of bewijs daarvan oplevert.

Indien dat zou zijn, zou men zich kunnen afvragen of dan tezelfdertijd ook niet de opdrachtgever van Mr. B. door de fout van zijn lasthebber gebonden is omdat de daden van de lasthebber rechtstreeks toegerekend worden aan de lastgever, hij er geen derde aan is (TILLEMAN, Lastgeving, A.P.R., Story-Scientia, 1997, nrs. 350 tot 352).

Ook rijst vanzelfsprekend de vraag naar het oorzakelijk verband tussen de verplichtingen van deontologische aard de tegenstrever te verwittigen vooraleer een akte te laten betekenen en de schade die evenzeer kan ontstaan zijn door het feit dat het dossier met een redelijke nonchalance is behandeld geworden.

Het vonnis dateert immers van 11/2 ; er is eerst beroep ingesteld op 30/4 terwijl de betekening geschied is op 25/3 en de cliënt Mr. J. daar maar van verwittigt volgens diens brief van 5/5 op 26/4.

Buiten de kwestie van het verlies van een kans is er dus ook de kwestie van een mogelijke gehele of gedeelde aansprakelijkheid wanneer men tot de overtuiging zou komen dat de deontologische fout gelijk moet gesteld worden met een burgerlijke fout of daarvan het bewijs zou kunnen vormen wat zoals gezegd mijn persoonlijke stelling terzake niet is.

Ik heb de indruk dat ik thans meer veronderstellingen en vragen heb gesteld en oplossingen gegeven maar ik hoop toch een aantal nuttige denkpistes te hebben gegeven om U te helpen bij uw beslissing.

Stafhouder Jo Stevens
Bestuurder departement deontologie

Ook interessant

Advies 665

Meer lezen

Advies 633

Meer lezen

Gerelateerd nieuws

Deze berichten verschenen recent:
Deontologie

Inzicht in nationale risicoanalyse witwaspreventie

De Cel voor Financiële Informatieverwerking (CFI) heeft de nationale risicoanalyse over witwassen van geld, financiering van terrorisme en de proliferatie van massavernietigingswapens samengevat voor alle entiteiten die onder de witwaspreventiewet vallen. Deze samenvatting is daarom ook van belang voor advocaten. Ze biedt u een goed inzicht in de actuele risico’s, waardoor u uw eigen risicoanalyses daarop kunt afstemmen.

Meer lezen
Deontologie Podcast

Podcast Ten Gronde: F*Q deontologie

In een boeiende aflevering van de podcast Ten Gronde, gemodereerd door bestuurder Jan Meerts, wordt de deontologie kritisch in vraag gesteld, met een focus op de veranderende landschappen van ethiek en praktijk. Mr. Eva Raepsaet, stafhouder Luk Delbrouck en vice-stafhouder Frank Judo betreden de arena om te debatteren over de ethiek en de grenzen van het beroep.

Deze podcast biedt een unieke kans om diepgaand inzicht te krijgen in de ethiek en de moderne ontwikkelingen van het beroep. Luister alsof u er zelf bij was!

Meer lezen
Deontologie Rechten van de mens

Het Federaal Instituut voor de Rechten van de Mens: een steun voor klokkenluiders

Recente wetten versterken de bescherming van klokkenluiders in Belgische privébedrijven en de federale publieke sector. Deze wetten, voortkomend uit een Europese richtlijn, bieden niet alleen bescherming maar ook diverse vormen van ondersteuning via het onafhankelijke Federaal Instituut voor de Rechten van de Mens (FIRM). Advocaten en advocatenkantoren die geïnteresseerd zijn in de verdediging van klokkenluiders worden opgeroepen om zich bij het FIRM te melden.

Meer lezen
Deontologie Fiscaal recht

Nieuwjaarsgeschenk van het Grondwettelijk Hof

Het Grondwettelijk Hof heeft op 11 januari 2024 opnieuw het beroepsgeheim van de advocaat beschermd in een bevestiging van zijn eerdere DAC6-rechtspraak. Ditmaal handelen de arresten over de omzettingsregelgeving op federaal niveau en op het niveau van de Franstalige Gemeenschap, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Meer lezen
Deontologie

Individueel e-mailadres voortaan verplicht

Advocaten moeten vanaf nu bereikbaar zijn via een (individueel) e-mailadres. Dat besliste onze algemene vergadering.

Meer lezen
Deontologie

OVB waarschuwt voor platform 'starofservice.be'

Het platform “starofservice.be” beweert via het internet vragers en aanbieders van ‘diensten’ met elkaar in contact te brengen. Er is ernstige twijfel over het bonafide karakter ervan, zodat de OVB elke samenwerking afraadt. Samenwerking kan bovendien zware deontologische inbreuken opleveren.

Meer lezen
Tucht

Onrechtmatig verzet niet langer mogelijk in procedures zoals in tucht

Onze algemene vergadering keurde op 8 februari 2023 een wijzigingsreglement goed dat voortaan (onder meer) de mogelijkheid biedt aan de raad van de Orde om verzet in procedures zoals in tucht ongedaan te verklaren. Dat reglement trad recent in werking.

Meer lezen
Deontologie Fiscaal recht

Het Grondwettelijke Hof verdedigt opnieuw ons beroepsgeheim bij DAC6

Het Grondwettelijke Hof heeft vandaag opnieuw uitspraak gedaan met betrekking tot een Vlaams decreet dat de administratieve samenwerking op het gebied van belastingen regelt. Het Hof respecteert opnieuw het beroepsgeheim van ons beroep.

Meer lezen
Deontologie Witwaspreventie

OVB waarschuwt voor opleiding witwaspreventie door SwiftSkills

We vernamen dat SwiftSkills, een e-learning platform, advocaten via een misleidend e-mailbericht aanspoort om deel te nemen aan een opleiding over hun verplichtingen onder de wet van 18 september 2017 ‘tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten’ (WPW).

Meer lezen