Ga verder naar de inhoud

Deontologie-advies Advies 490

Hoewel het verhuren van advertentieruimte op een website van een advocaat niet wettelijk kan gekwalificeerd worden als een daad van koophandel, kan het wel beschouwd worden als “het drijven van handel” in de zin van artikel 437, eerste lid, 3° Ger. W. - als de advocaat op zijn website derden uitnodigt om publiciteit te maken op zijn website omtrent hun producten of diensten, dan is dit geen eenmalige activiteit. Er zullen immers wellicht meerdere overeenkomsten gesloten worden. Bovendien gaat mogelijk het aanbieden van advertentieruimte op een website in tegen de basisprincipes van de waardigheid en de kiesheid. De appreciatie hiervan komt de stafhouder/ de raad van de Orde toe. Verder kadert het verhuren van advertentieruimte niet binnen het algemeen mandaat van juridische bijstand en is het dus niet gelieerd aan een bijzondere procedure.



Dominique Dombret

Jurist deontologie
Dominique Dombret

Merve Köse

Jurist deontologie
Merve Köse

Deel dit artikel

Vraag

Een stafhouder vraagt advies over het verkopen / verhuren van publiciteitsruimte op de website van mr. X. U voegt een print van de pagina van de website van mr. X toe waarop zijn publiciteitstarieven staan.

Concreet stelt u volgende vragen:

1. In welke mate mag een advocaat op zijn website publiciteit van derden plaatsen en hiervoor een vergoeding vragen?

2. Idem wanneer die publiciteit slechts beperkt blijft tot juridische producten of producten die relevant zijn voor de juridische wereld?

3. Idem wanneer deze publiciteit geplaatst wordt voor juridische toeleveranciers zoals softwarehuizen waarmee de advocaat in kwestie samenwerkt en waarbij aldus publiciteit zou kunnen aanzien worden als een weergave van de meerwaarde van het kantoor en bewijst dat het kantoor professioneel ondersteund wordt door aangepaste advocatensoftware, waarbij aldus de kostprijs van een leverancier deels wordt opgevangen door de publiciteit op de website?

4. Of er bezwaar is dat een advocaat op zijn site logo’s vermeldt van derden die een juridische bedrijvigheid uitoefenen of een bedrijvigheid uitoefenen die bijdraagt tot de uitoefening van het beroep?

5. Ten slotte in hoeverre kosteloze vermeldingen van derden op een advocatensite mogen worden geplaatst?


Advies

1.
Vooreerst wens ik op te merken dat bij nazicht van de website van mr. X de door u bijgevoegde pagina’s met de publiciteitstarieven werden verwijderd. In de rechterkolom van de website (in elke rubriek) staat nu volgende boodschap:

“Sponsor deze site door uw publiciteit hier te plaatsen, deze site wordt 250.000 maal per week bezocht. voor info: xxx@xxx.be.”

Verder staan volgende advertenties op zijn website:

“Gratis adverteren op onze site in alle anonimiteit
• advocatenkantoren over te nemen of over te laten
• werkaanbiedingen binnen advocatenkantoren, voor advocaten, partners, free lance, bedienden • of zoekt u werk als advocaat of administratieve kracht in advocatenkantoren

Klik hier voor meer info over gratis adverteren op onze site en verhoog uw kansen of mail rechtstreeks naar xxx@xxx.be.”

“Bericht aan uitgevers en auteurs:
Promoot uw boeken op onze site, deel uw informatie en maak uw publicaties beter kenbaar. meer info: klik hier.”

“Y juridisch tijdschrift voor de rechtspracticus. Bestel nu het eerste nummer in pdf en lees op iPad of PC of neem ineens een abonnement op de papieren versie voor slechts 25 euro voor 1 jaar.

Meer info over het tijdschrift klik hier

Initiatiefnemers van het Tijdschrift: ...

Betere boeken voor juristen

na de TV reeks ..., nu het boek

...

bestel deel 1 van dit boek via deze link
bestel deel 2 van dit boek via deze link

nieuw nu ook deel 2
met handige modellen en alle nuttige wetteksten in handbereik”

2.
2.1.
In de eerste plaats is het, zeer algemeen beschouwd en gelet op de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek, de advocaat verboden inbreuken te plegen op de eer van de Orde en op de beginselen van waardigheid, rechtschapenheid en kiesheid die aan het beroep van advocaat ten grondslag liggen.

2.2.
Meer in het bijzonder dient nagegaan te worden of artikel 437, eerste lid, 3° Ger. W. in casu aan de orde is:

“Het beroep van advocaat is onverenigbaar met het drijven van handel of nijverheid;”

2.2.1.
De vraag rijst vooreerst of het verhuren van advertentieruimte door een advocaat via zijn website een daad van koophandel uitmaakt.

Artikel 2 W. Kh. somt limitatief de objectieve daden van koophandel op:

“- elke aankoop van voedingsmiddelen en koopwaren om die, al dan niet na bewerking of verwerking, weder te verkopen of om het gebruik ervan te verhuren;
- elke verkoop of verhuring die het gevolg is van zodanige aankoop; elke huur van roerende goederen om die in onderhuur te geven en elke onderverhuring die daarvan het gevolg is; elk in hoofdzaak materieel werk verricht ingevolge huur van diensten, zodra het, zelfs op bijkomstige wijze, gepaard gaat met levering van koopwaar;
- elke aankoop van een handelszaak om die te exploiteren;
- alle verrichtingen van industriële ondernemingen, zelfs wanneer de ondernemer slechts de voortbrengsels van zijn eigen grond verwerkt en voor zover het geen verwerking betreft die normaal bij landbouwbedrijven behoort;
- alle verrichtingen van ondernemingen van openbare of particuliere werken, van vervoer te land, te water of door de lucht;
- alle verrichtingen van ondernemingen van leveringen, van zaakwaarneming, van zaakbezorging, van openbare verkopingen, van openbare schouwspelen en van premieverzekeringen;
- alle verbintenissen van handelsagenten voor het bemiddelen of afsluiten van zaken;
- elke bank-, wissel-, commissie- of makelaarsverrichting;
- alle verrichtingen van ondernemingen die tot doel hebben onroerende goederen te kopen om ze weder te verkopen;
- alle verrichtingen van openbare banken;

- alle verbintenissen uit wisselbrieven, mandaten, orderbriefjes of ander order- of toonderpapier;
- alle verbintenissen van kooplieden betreffende zowel onroerende als roerende goederen, tenzij bewezen is dat ze een oorzaak hebben die vreemd is aan de koophandel.”

Artikel 3 W. Kh. somt verder nog activiteiten op uit de zee- en binnenvaart die een objectieve daad van koophandel kunnen uitmaken.

Volgens de rechtspraak volstaat de opsomming in de artikelen 2 en 3 W. Kh. echter niet om reeds te gewagen van objectieve daden van koophandel. Zo wordt vereist dat de handelingen opgesomd in deze artikelen gesteld worden met winstoogmerk. Winstbejag behoort tot de essentie van de handel; indien dit ontbreekt, verliest de transactie haar commercieel karakter. (G.L. BALLON, K. GEENS en J. STUYCK, Handels- en vennootschapsrecht, Mechelen, Kluwer, 2005, 24.)

Hoewel bepaalde auteurs kritiek hebben op het vereiste van het winstbejag (het zou geen objectief criterium zijn, wat aanleiding geeft tot rechtsonzekerheid. Bovendien is het volgens hen geen criterium dat eigen is aan de handel) gaan de artikelen 2 en 3 W. Kh. uit van een vermoeden dat de erin opgesomde daden uit winstbejag worden gesteld. Dit vermoeden is wel weerlegbaar. Het vermoeden kan in elk geval zo opgevat worden dat handelen uit vrijgevigheid, onbaatzuchtigheid of altruïsme principieel vreemd zijn aan de handel en dat contracten er in principe nooit om niet zijn. (G.L. BALLON, K. GEENS en J. STUYCK, Handels- en vennootschapsrecht, Mechelen, Kluwer, 2005, 25.)

Toegepast op het voorliggende geval, stel ik vast dat het verhuren van advertentieruimte op een website, niet opgesomd is in de artikelen 2 en 3 W. Kh. Aangezien het een limitatieve opsomming betreft, kan het aldus niet beschouwd worden als een objectieve daad van koophandel.

Naast de objectieve daden van koophandel, zijn er subjectieve daden van koophandel. Dit zijn alle verbintenissen die door een handelaar worden aangegaan, wat ook hun oorzaak is en ook al vallen ze niet onder de opsomming van de artikelen 2 en 3 W. Kh., tenzij bewezen is dat ze vreemd zijn aan de handel of als de aard van de handeling onverenigbaar is met het handelskarakter ervan. (G.L. BALLON, K. GEENS en J. STUYCK, Handels- en vennootschapsrecht, Mechelen, Kluwer, 2005, 33.)

Aangezien mr. X als advocaat geen handelaar is, kan het verhuren van advertentieruimte op zijn website evenmin beschouwd worden als een subjectieve daad van koophandel.

2.2.2.
Hoewel het verhuren van advertentieruimte op een website niet wettelijk kan gekwalificeerd worden als een daad van koophandel, treed ik uw standpunt bij dat het wel kan beschouwd worden als “het drijven van handel” in de zin van artikel 437, eerste lid, 3° Ger. W. Het Hof van Cassatie heeft in haar arrest van 14 januari 1993 immers geoordeeld “dat de in artikel 437, eerste lid, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde onverenigbaarheid tussen het beroep van advocaat en het drijven van handel niet alleen betrekking heeft op de handel in enge zin, maar op alle soortgelijke werkzaamheden die uitlopen op een geestesgesteldheid die niet strookt met de geestesgesteldheid die de beroepsethiek van de advocaat moet beheersen. (Cass. 14 januari 1993, http://www.cass.be; RW 1992-93, 1296.) (eigen markering)

Of het aanbieden van advertentieruimte op een website ingaat tegen de basisprincipes van de waardigheid en de kiesheid, laat ik over aan uw beoordelingsvrijheid.

2.2.3.
Volledigheidshalve wens ik nog even in te gaan op het argument van mr. X dat ‘algemeen aanvaard wordt dat daden slechts handelsdaden uitmaken wanneer zij een organisatie inhouden die een bestendig karakter heeft met periodieke inkomsten en waarbij deze activiteiten gericht zijn om winst te maken.”

Het Hof van Cassatie heeft op 27 oktober 2005 geoordeeld dat het stellen van een eenmalige daad van koophandel niet kan bestempeld worden als het drijven van handel of nijverheid in de zin van artikel 437, eerste lid, 3° Ger. W. Volgens het Hof doelt artikel 437, eerste lid, 3° Ger. W. niet op een eenmalige handeling in de zin van artikel 2 W. Kh., maar verwijst het integendeel naar een beroepsactiviteit, namelijk die van handelaar in de zin van artikel 1 W. Kh. Enkel indien de advocaat van het stellen van die handeling, hoofdzakelijk of aanvullend, zijn beroepsbezigheid maakt, overtreedt hij het verbod van artikel 437, eerste lid, 3° Ger. W.

Het Hof oordeelde verder dat “indien het stellen van een eenmalige daad van koophandel slechts een accessorium is binnen de normale beroepsuitoefening van de advocaat en kadert binnen het algemeen mandaat van juridische bijstand, dan maakt de advocaat daarvan, noch hoofdzakelijk, noch aanvullend, zijn gewoon beroep. Zijn beroepsactiviteit is en blijft het advocaat zijn. Door het stellen van eenmalige daad van koophandel, gelieerd aan een bijzondere procedure, wijzigt dit niet.” (eigen markering) (Cass. 27 oktober 2005, http://www.cass.be; RW 2005-2006, 1221.).

Verder sluit het Hof van Cassatie in haar arrest van 27 oktober 2005 zich aan bij haar eerdere uitspraak van 14 januari 1993, zoals hierboven beschreven. Toegepast op de feiten die aanleiding gaven tot het arrest van 27 oktober 2005, oordeelde het Hof dat “bezwaarlijk kan worden beweerd dat de advocaat die een eenmalige daad van koophandel verricht (...) getuigt van een algemene geestesgesteldheid, strijdig met de beroepsethiek van zijn professie.” Het Hof merkt op dat zij in haar arrest van 14 januari 1993 het had over “soortgelijke werkzaamheden” – in het meervoud -, wat wijst op een meer omvattende (beroeps)activiteit.

A contrario kan mijns inziens hieruit worden afgeleid dat meerdere “soortgelijke werkzaamheden” kunnen getuigen van een algemene geestesgesteldheid die strijdig is met beroepsethiek van de advocaat.

Als mr. X op zijn website derden uitnodigt om publiciteit te maken op zijn website omtrent hun producten of diensten, dan is dit geen eenmalige activiteit. Er zullen immers wellicht meerdere overeenkomsten gesloten worden. Bovendien gaat mogelijk het aanbieden van advertentieruimte op een website in tegen de basisprincipes van de waardigheid en de kiesheid. De appreciatie hiervan komt, zoals hierboven reeds gezegd, u / de raad van de Orde toe. Verder kadert het verhuren van advertentieruimte niet binnen het algemeen mandaat van juridische bijstand en is het dus niet gelieerd aan een bijzondere procedure (zie Cass. 27 oktober 2005).

3.
Verder wens ik uw aandacht nog te vestigen op het Wetboek van economisch recht (hierna: WER).

3.1.
Vooreerst dient de relatie advocaat – (kandidaat-)adverteerder belicht te worden. Hiervoor verwijs ik naar Boek VI Marktpraktijken en consumentenbescherming van het WER, meer bepaald Hoofdstuk 2 Oneerlijke marktpraktijken jegens andere personen dan consumenten.

Volgende bepalingen zijn onder meer in casu relevant.

Artikel VI. 104:
“Verboden is elke met de eerlijke marktpraktijken strijdige daad waardoor een onderneming de beroepsbelangen van een of meer andere ondernemingen schaadt of kan schaden.”

Artikel VI. 105, 1°, b):
“Onverminderd andere wettelijke of reglementaire bepalingen is verboden elke reclame van een onderneming die:
1° alle bestanddelen in acht genomen, op enigerlei wijze, met inbegrip van haar voorstellingswijze of de weglating van informatie, de persoon tot wie zij zich richt of die zij bereikt, misleidt of kan misleiden omtrent, onder meer:
b) de prijs of de wijze waarop hij wordt berekend, alsmede de voorwaarden waaronder de goederen worden geleverd of de diensten worden verricht;”
(eigen markering)

Artikel VI. 107:
“Het is verboden voor een onderneming ofwel rechtstreeks, ofwel via een betalingsformulier, een bestelformulier, een factuur, een aanbod, algemene voorwaarden, een voorstel tot verbetering of elk ander soortgelijk document, adverteerders te werven om hen in gidsen, adressenbestanden, telefoonboeken of soortgelijke lijsten of bestanden op te nemen, zonder ondubbelzinnig aan te geven dat deze werving een aanbod van overeenkomst tegen betaling uitmaakt en zonder in het vet en in het grootste lettertype dat in het document wordt gebruikt de duur van de overeenkomst en de hieraan verbonden prijs te vermelden. (eigen markering)

Volledigheidshalve merk ik op dat een advocaat ‘een onderneming’ is in de zin van het WER:

“Elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die op duurzame wijze een economisch doel nastreeft, alsmede zijn verenigingen.” (artikel I. 1)

Mr. X laat op dit ogenblik na om zijn tarievenlijst voor het plaatsen van publiciteit op zijn website, te publiceren (in tegenstelling tot enige tijd geleden). De vage boodschap die nu op zijn website te lezen staat is de volgende:

“Sponsor deze site door uw publiciteit hier te plaatsen, deze site wordt 250.000 maal per week bezocht. voor info: xxx@xxx.be

Van prijzen en van voorwaarden is er aldus geen sprake op de website van mr. X. Hiermee begaat hij wellicht een inbreuk op artikel VI. 105. Daarnaast voldoet hij evenmin aan de voorschriften van artikel VI. 107.

Het verdient derhalve aanbeveling de WER aandachtig te lezen en te onderzoeken. Het bovenvermelde is niet exhaustief.

3.2.
Vervolgens wordt de relatie advocaat – cliënt onderzocht in het kader van de toepasselijkheid van het WER.

3.2.1.
In de eerste plaats merk ik op dat de cliënt – natuurlijke persoon in dit verband moet beschouwd worden als ‘een consument’:

“Iedere natuurlijke persoon die handelt voor doeleinden die buiten zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit vallen;” (artikel I. 1)

Omdat het vraagstuk rond het verhuren van advertentieruimte op de website van mr. X geen betrekking heeft op de intellectuele prestaties kenmerkend voor het beroep van advocaat, is Boek XIV Marktpraktijken en consumentenbescherming betreffende beoefenaars van een vrij beroep niet van toepassing, doch wel het algemene Boek VI Marktpraktijken en consumentenbescherming.

Graag verwijs ik naar artikel VI. 93:

“Een handelspraktijk is oneerlijk wanneer zij:
a) in strijd is met de vereisten van professionele toewijding
en
b) het economische gedrag van de gemiddelde consument die zij bereikt of op wie zij gericht is of, indien zij op een bepaalde groep consumenten gericht is, het economische gedrag van het gemiddelde lid van deze groep, met betrekking tot het onderliggende product wezenlijk verstoort of kan verstoren.
Een handelspraktijk die op voor de onderneming redelijkerwijs voorzienbare wijze het economische gedrag van slechts een duidelijk herkenbare groep consumenten wezenlijk verstoort of kan verstoren, namelijk van consumenten die wegens een mentale of lichamelijke handicap, hun leeftijd of goedgelovigheid bijzonder vatbaar zijn voor die handelspraktijk of voor de onderliggende producten, wordt beoordeeld vanuit het gezichtspunt van het gemiddelde lid van die groep. Dit laat onverlet de gangbare, legitieme reclamepraktijk waarbij overdreven uitspraken worden gedaan of uitspraken die niet letterlijk dienen te worden genomen.”

Er kan moeilijk beweerd worden dat het plaatsen van publiciteit van derden – zeker indien het juridisch gerelateerde producten of diensten betreft - op de website in strijd is met de vereisten van professionele toewijding. De vraag kan evenwel gesteld worden of het plaatsen van niet-juridische publiciteit ook deze toets kan doorstaan.

Daarnaast wordt mijns inziens het economisch gedrag van de gemiddelde consument niet beïnvloed door de geplaatste reclame.

Het verhuren van advertentieruimte op de website en het aldus plaatsen van reclame van derden op de website van mr. X, lijkt mij derhalve geen oneerlijke handelspraktijk te zijn.

3.2.2.
In de tweede plaats dient de praktijk bekeken te worden vanuit het standpunt van de cliënt – rechtspersoon of ‘onderneming’ in de zin van het WER (voor de definitie: zie hierboven).

Hierboven heb ik reeds aangehaald dat elke met de eerlijke marktpraktijken strijdige daad waardoor een onderneming de beroepsbelangen van een of meer andere ondernemingen schaadt of kan schaden, verboden is (artikel VI. 104).

Het komt mij voor dat het plaatsen van publiciteit op de website van mr. X de beroepsbelangen van de cliënt-rechtspersoon / onderneming niet schaadt.

3.3.
Verder mag niet vergeten worden dat de reclame zelf moet voldoen aan de voorschriften van het WER.

In dit verband wijs ik op volgende relevante bepalingen van Boek VI:
- ten opzichte van ‘consumenten’ (natuurlijke personen) zijn de artikelen VI. 17 en VI. 97 – 103 van toepassing;
- ten opzichte van ‘ondernemingen’ moet rekening gehouden worden met de artikelen VI. 105 en 106.

4.
Tot slot wijs ik nog op het reglement van 4 juni 2003 inzake publiciteit.

Artikel 1 van dit reglement luidt als volgt:

“De advocaat mag publiciteit voeren of laten voeren, voor zover deze niet in strijd is met enige rechtsnorm, in het bijzonder met dit reglement.”

Uit de toelichting bij dit artikel blijkt dat het gaat om het voeren van persoonlijke publiciteit. Dit betekent dat de advocaat communicatie mag doen van publiciteit voor zichzelf maar niet voor derden.

Dit reglement betreft uiteraard alleen de deontologie. Deze regel is gestaafd om elk verwarringsgevaar in hoofde van de cliënt te vermijden.

Edward Janssens
Bestuurder departement deontologie

Ook interessant

Advies 720

Meer lezen

Advies 717

Meer lezen

Gerelateerd nieuws

Deze berichten verschenen recent:
Deontologie

Inzicht in nationale risicoanalyse witwaspreventie

De Cel voor Financiële Informatieverwerking (CFI) heeft de nationale risicoanalyse over witwassen van geld, financiering van terrorisme en de proliferatie van massavernietigingswapens samengevat voor alle entiteiten die onder de witwaspreventiewet vallen. Deze samenvatting is daarom ook van belang voor advocaten. Ze biedt u een goed inzicht in de actuele risico’s, waardoor u uw eigen risicoanalyses daarop kunt afstemmen.

Meer lezen
Deontologie Podcast

Podcast Ten Gronde: F*Q deontologie

In een boeiende aflevering van de podcast Ten Gronde, gemodereerd door bestuurder Jan Meerts, wordt de deontologie kritisch in vraag gesteld, met een focus op de veranderende landschappen van ethiek en praktijk. Mr. Eva Raepsaet, stafhouder Luk Delbrouck en vice-stafhouder Frank Judo betreden de arena om te debatteren over de ethiek en de grenzen van het beroep.

Deze podcast biedt een unieke kans om diepgaand inzicht te krijgen in de ethiek en de moderne ontwikkelingen van het beroep. Luister alsof u er zelf bij was!

Meer lezen
Deontologie Rechten van de mens

Het Federaal Instituut voor de Rechten van de Mens: een steun voor klokkenluiders

Recente wetten versterken de bescherming van klokkenluiders in Belgische privébedrijven en de federale publieke sector. Deze wetten, voortkomend uit een Europese richtlijn, bieden niet alleen bescherming maar ook diverse vormen van ondersteuning via het onafhankelijke Federaal Instituut voor de Rechten van de Mens (FIRM). Advocaten en advocatenkantoren die geïnteresseerd zijn in de verdediging van klokkenluiders worden opgeroepen om zich bij het FIRM te melden.

Meer lezen
Deontologie Fiscaal recht

Nieuwjaarsgeschenk van het Grondwettelijk Hof

Het Grondwettelijk Hof heeft op 11 januari 2024 opnieuw het beroepsgeheim van de advocaat beschermd in een bevestiging van zijn eerdere DAC6-rechtspraak. Ditmaal handelen de arresten over de omzettingsregelgeving op federaal niveau en op het niveau van de Franstalige Gemeenschap, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Meer lezen
Deontologie

Individueel e-mailadres voortaan verplicht

Advocaten moeten vanaf nu bereikbaar zijn via een (individueel) e-mailadres. Dat besliste onze algemene vergadering.

Meer lezen
Deontologie

OVB waarschuwt voor platform 'starofservice.be'

Het platform “starofservice.be” beweert via het internet vragers en aanbieders van ‘diensten’ met elkaar in contact te brengen. Er is ernstige twijfel over het bonafide karakter ervan, zodat de OVB elke samenwerking afraadt. Samenwerking kan bovendien zware deontologische inbreuken opleveren.

Meer lezen
Tucht

Onrechtmatig verzet niet langer mogelijk in procedures zoals in tucht

Onze algemene vergadering keurde op 8 februari 2023 een wijzigingsreglement goed dat voortaan (onder meer) de mogelijkheid biedt aan de raad van de Orde om verzet in procedures zoals in tucht ongedaan te verklaren. Dat reglement trad recent in werking.

Meer lezen
Deontologie Fiscaal recht

Het Grondwettelijke Hof verdedigt opnieuw ons beroepsgeheim bij DAC6

Het Grondwettelijke Hof heeft vandaag opnieuw uitspraak gedaan met betrekking tot een Vlaams decreet dat de administratieve samenwerking op het gebied van belastingen regelt. Het Hof respecteert opnieuw het beroepsgeheim van ons beroep.

Meer lezen
Deontologie Witwaspreventie

OVB waarschuwt voor opleiding witwaspreventie door SwiftSkills

We vernamen dat SwiftSkills, een e-learning platform, advocaten via een misleidend e-mailbericht aanspoort om deel te nemen aan een opleiding over hun verplichtingen onder de wet van 18 september 2017 ‘tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten’ (WPW).

Meer lezen