Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Deontologie-advies Advies 488
De vraag rijst of artikel 6 van het reglement confraterniteit al dan niet in overeenstemming is met artikel 1139 BW. Artikel 6 van het reglement confraterniteit verbiedt het rechtstreeks contact van de advocaat met een partij, van wie hij weet dat deze in die zaak wordt bijgestaan door een advocaat, tenzij die advocaat uitdrukkelijk zijn toestemming heeft gegeven en op voorwaarde dat deze laatste op de hoogte wordt gehouden - in casu had de ingebrekestelling ook kunnen uitgaan van de cliënten zelf van mr. X aan de cliënten van mr. Y. Artikel 1139 van het Burgerlijk Wetboek doet hieraan geen afbreuk. Voor een ingebrekestelling in de zin van artikel 1139 BW is een aanmaning vereist of een ‘daarmee gelijkgestelde akte’. Onder ‘aanmaning’ wordt traditioneel een gerechtsdeurwaardersexploot begrepen Een beslag, dagvaarding of verzoek tot minnelijke schikking vormen in elk geval een ‘daarmee gelijkgestelde akte’. Ook de neerlegging van conclusies, het instellen van een beroep tegen de administratieve beslissingen, enz. … worden aanvaard als ‘daarmee gelijkgestelde aktes’. De rechtspraak is zich minder formalistisch gaan opstellen en aanvaardt thans dat de debiteur in gebreke kan gesteld worden zonder enige formaliteit, op voorwaarde dat de wil van de schuldeisers voldoende duidelijk en ondubbelzinnig tot uiting komt.
Dominique Dombret
![Dominique Dombret](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/Dominique-Dombret_2023-10-12-113552_szsd.jpg)
Merve Köse
![Merve Köse](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/OVB_Portretten-oktober_19_low.jpg)
Vraag
Ik ontving een brief van een stafhouder met betrekking tot de vraag of artikel 6 van het reglement van 31 januari 2007 betreffende de aan procedures verbonden regels van confraterniteit al dan niet in overeenstemming is met artikel 1139 van het Burgerlijk Wetboek.
Stafhouder x bezorgde mij volgende brieven:
- brief van mr. X aan stafhouder y d.d. 05.05.2014;
- brief van mr. Y aan stafhouder x d.d. 14.04.2014;
- e-mail van mr. X aan mr. Y d.d. 07.04.2014 + aangetekende ingebrekestelling van mr. X d.d. 07.04.2014;
- e-mail van mr. Y aan mr. X d.d. 07.04.2014;
- e-mail van mr. X aan mr. Y d.d. 08.04.2014;
- e-mail van mr. Y aan mr. X d.d. 08.04.2014;
- e-mail van A aan dhr. B d.d.31.03.2014;
- e-mail van dhr. B aan A d.d. 31.03.2014;
- e-mail van dhr. C aan dhr. B en A d.d. 01.04.2014;
- e-mail van mr. Y aan mr. X d.d. 01.04.2014;
- e-mail van mr. X aan mr. Y d.d. 02.04.2014.
Advies
Mr. X schreef een rechtstreekse formele ingebrekestelling aan de cliënte van mr. Y. Aan mr. Y zelf schreef mr. X op 07.04.2014 als volgt:
Waarde confrater, Als bijlage vindt u kopij van de aangekondigde formele ingebrekestelling gericht aan uw cliënten, dit ter info.
Deze mail werd officieel gestuurd.
Mr. Y verwierp het officiële karakter van de brief en uitte zijn verbazing dat mr. X zijn cliënten rechtstreeks aanschreef. Mr. X antwoordde op 08.04.2014 als volgt aan mr. Y:
Geachte confrater, Uw protest is zinloos. Aangetekende ingebrekestellingen dienen wettelijk gezien aan de schuldenaar te worden verzonden. Het mandaat ad litem strijkt niet zo ver dat u mandaat heeft om die ingebrekestellingen te ontvangen. Het is juist omwille van de deontologie dat wij u een kopie van die ingebrekestelling overmaakten. (...)
Hierop repliceerde mr. Y op 08.04.2014 als volgt:
Waarde confrater, Ik heb het helemaal niet over het mandaat ad litem om een ingebrekestelling te ontvangen. Het gaat terdege over de deontologie, volgens dewelke u mijn cliënten niet rechtstreeks hebt aan te schrijven. Ik dring er derhalve nogmaals op aan dat u uw schrijven aan cliënten terugtrekt en ik betwist effectief het officiële karakter van uw “mededeling ter info”. Indien ik geen bevestiging ontvang dat u zich aan dit verzoek zult conformeren, laat ik niet na om de vraag voor te leggen aan de stafhouder. Het heeft geen pas om de deontologische principes van ons beroep te proberen te vermengen met welke houding mijn cliënten (of uw cliënten ten andere) menen te moeten innemen. U zult in dit verband de diverse besprekingen, de houding van uw cliënt bij het ondertekenen van de overeenkomst met D en de veelvuldige destructieve mails van uw cliënt beschouwen, en tot de vaststelling komen dat dit dossier er geen is om als maatstaf te nemen voor het ijken van de deontologische gedragsregels van de advocatuur. (...)
Artikel 6 van het reglement van 31 januari 2007 betreffende de aan procedures verbonden regels van confraterniteit verbiedt het rechtstreeks contact van de advocaat met een partij, van wie hij weet dat deze in die zaak wordt bijgestaan door een advocaat, tenzij die advocaat uitdrukkelijk zijn toestemming heeft gegeven en op voorwaarde dat deze laatste op de hoogte wordt gehouden.
Deze regel is mede ingegeven door de loyauteit, dat een advocaat verbiedt zich in contact te stellen met de cliënt van zijn tegenstrever. Stafhouder Erdman preciseerde in één van zijn rondschrijven aan de Antwerpse balie:
In verband met de briefwisseling moet er nogmaals uitdrukkelijk nadruk worden op gelegd dat van zodra een advocaat een tegenstrever kent, zelfs indien het contact tussen de beide raadslieden verbroken is en voor zover een advocaat niet zou gemeld hebben geen instructies meer in een bepaalde zaak te hebben, het volstrekt onaanvaardbaar is dat er rechtstreekse briefwisseling aan partijen wordt gezonden. In die omstandigheden moeten advocaten hun tegenstrevers blijven erkennen.
en
Nochtans mag in geen geval een advocaat rechtstreeks een tegenpartij aanschrijven wanneer een confrater zich gemeld heeft en zijn er wettelijk andere middelen voorzien om op een officiële aanmaning, die een cliënt ontvangen heeft, te reageren.
In casu had de ingebrekestelling ook kunnen uitgaan van de cliënten zelf van mr. X aan de cliënten van mr. Y. Artikel 1139 van het Burgerlijk Wetboek doet hieraan geen afbreuk. Voor een ingebrekestelling in de zin van artikel 1139 BW is een aanmaning vereist of een ‘daarmee gelijkgestelde akte’. Onder ‘aanmaning’ wordt traditioneel een gerechtsdeurwaardersexploot begrepen Een beslag, dagvaarding of verzoek tot minnelijke schikking vormen in elk geval een ‘daarmee gelijkgestelde akte’. Ook de neerlegging van conclusies, het instellen van een beroep tegen de administratieve beslissingen, enz. ... worden aanvaard als ‘daarmee gelijkgestelde aktes’.
De rechtspraak is zich minder formalistisch gaan opstellen en aanvaardt thans dat de debiteur in gebreke kan gesteld worden zonder enige formaliteit, op voorwaarde dat de wil van de schuldeisers voldoende duidelijk en ondubbelzinnig tot uiting komt. In de praktijk zal derhalve, ook in burgerlijke zaken, een aangetekende brief met ontvangstbewijs volstaan. (W. VAN GERVEN, Verbintenisrecht, Leuven, Acco, p. 597 e.v.)
In casu dient te worden vastgesteld dat de wettelijke ingebrekestelling ook kon gebeuren op een andere wijze en bijvoorbeeld door een rechtstreeks schrijven te laten richten door de cliënten van mr. X aan de cliënten van mr. Y.
Artikel 6 van het reglement is mede ingegeven door het feit dat cliënten niet in verwarring mogen worden gebracht. Indien zij zelf rechtstreeks gecontacteerd worden, zullen zij ook sneller de neiging hebben om zelf contact op te nemen met de advocaat van de tegenpartij en aldus mogelijkerwijze hun verdediging afzwakken.
Op het einde van het vorige decennium werd vastgesteld dat notarissen gemakkelijk contact opnamen met partijen zonder de raadsman van één van de partijen te kennen om alzo een akkoord tussen partijen te bewerkstelligen. Dit akkoord, waarbij de partijen niet waren bijgestaan door hun raadsman, leidde vaak tot de vaststelling door één van de partijen dat het akkoord te nadelig was voor één van hen. Binnen de provincie Antwerpen werd dan ook een protocol afgesloten waarbij voorzien werd in het verbod voor de boedelnotarissen om zelf een partij te ontvangen of om met hen rechtstreeks te communiceren (protocol balies Antwerpen, Turnhout en Mechelen – notarissen). Dit om verwarring bij de cliënten te vermijden.
Volledigheidshalve dien ik uw aandacht te vestigen op de wet van 23 mei 2013 tot wijziging van artikel 2244 van het Burgerlijk Wetboek teneinde aan de ingebrekestellingsbrief van de advocaat, van de gerechtsdeurwaarder of van de persoon die krachtens artikel 728, § 3 van het Gerechtelijk Wetboek in rechte mag verschijnen, een verjaringsstuitende werking te verlenen (B.S., 1 juli 2013), zodat een advocaat aan een partij, die bijgestaan wordt door een advocaat, rechtstreeks een ingebrekestelling kan versturen.
De commissie deontologie adviseerde op 12 december 2013 dat een advocaat rechtstreeks een aangetekende brief namens de schuldeiser aan de schuldenaar kan versturen op voorwaarde dat hij hiervan een kopie aan zijn tegenstrever bezorgt. De brief mag verder enkel de wettelijke gegevens uiteenzetten die in de wet van 23 mei 2013 voornoemd, bevat. Niets meer.
Deze uitzondering is gesteund op de bijzonderheid dat door de wetgever aan een brief van een advocaat een specifiek rechtsgevolg wordt gekoppeld. Deze rechtstreekse brief kan enkel en alleen rechtstreeks door de advocaat worden verstuurd aan de cliënten van zijn tegenstrever op voorwaarde dat hij een verjaringsstuitende werking wil verlenen aan zijn schrijven.
Dit geval is evenwel een strikte uitzondering op de regel dat geen rechtstreeks contact wordt gezocht met de cliënten van zijn tegenstrever.
Ik meen dan ook dat in casu mr. X geen rechtstreeks contact mocht zoeken met de cliënten van mr. Y.
Edward Janssens
Bestuurder departement deontologie