Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Deontologie-advies Advies 461
De functie van contractueel kabinetsattaché is niet verenigbaar met het beroep van advocaat, doch de beslissings- en appreciatiebevoegdheid ligt in de schoot van de raad van de Orde. Als kabinetsattaché is de advocaat nauw betrokken bij dat beleid. Hij zal in dat verband onder meer adviezen verstrekken. Daarom lijkt de onafhankelijkheid van de advocaat in het gedrang te komen indien hij als advocaat – al dan niet bezoldigd - zou optreden als raadsman van of tegen de gemeente waar hij in dienstverband is tewerkgesteld. Hij kan evenmin optreden voor of tegen de instanties die afhankelijk zijn van de gemeente (zorginstellingen, OCMW,…), daar deze mogelijk het onderwerp zijn van het gemeentelijk beleid. Immers zelfs enige schijn van een gebrek aan onafhankelijkheid volstaat - de onverenigbaarheid strekt zich tevens uit tot de kantoorgenoten van de advocaat.
Dominique Dombret
![Dominique Dombret](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/Dominique-Dombret_2023-10-12-113552_szsd.jpg)
Merve Köse
![Merve Köse](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/OVB_Portretten-oktober_19_low.jpg)
Vraag
Uw vraag luidt als volgt:
“Door één van onze confraters werd toelating gevraagd het beroep van advocaat te combineren met activiteiten (als werknemer) in dienst van de Stad ..., dit in de functie van contractueel kabinetsattaché, gekoppeld aan de schepenen van een bepaalde partij.
Naar aanleiding van de eerste behandeling door de raad van de Orde werd de vraag gesteld of dergelijke betrekking mogelijkerwijze de onafhankelijkheid van de advocaat in gevaar zou kunnen brengen (artikel 437, 4° Ger. W.).
Laat u mij vanuit uw rijke ervaring standpunt kennen?
Mogelijkerwijze beschikt u over precedenten?”
Advies
U verwijst terecht naar artikel 437, 4° Ger. W., volgens hetwelk het beroep van advocaat niet kan gecumuleerd worden met een bezoldigde betrekking of werkzaamheid, openbaar of particulier, tenzij ze noch de onafhankelijkheid van de advocaat, noch de waardigheid van de balie in gevaar brengt.
Het is de raad van de Orde die bevoegd is om te oordelen of het beroep van contractueel kabinetsattaché verenigbaar is met het beroep van advocaat. De toetsstenen hierbij zijn aldus de principes van onafhankelijkheid van de advocaat en de waardigheid van de balie.
Wat betreft de waardigheid van de balie, stelt er zich mijns inziens in casu geen enkel probleem.
Wat betreft de onafhankelijkheid van de advocaat, die in dienstverband deeltijds werkzaam is op het kabinet van een schepen van een welbepaalde partij, dient opgemerkt te worden dat de schepen instaat voor het uitvoeren van het gemeentelijk beleid. Als kabinetsattaché is de advocaat nauw betrokken bij dat beleid. Hij zal in dat verband wellicht adviezen en dergelijke verstrekken. Daarom lijkt de onafhankelijkheid van de advocaat in het gedrang te komen indien hij als advocaat – al dan niet bezoldigd - zou optreden als raadsman van of tegen de gemeente waar hij in dienstverband is tewerkgesteld. Mijns inziens kan hij evenmin optreden voor of tegen de instanties die afhankelijk zijn van de gemeente (zorginstellingen, OCMW,...), daar deze mogelijk het onderwerp zijn van het gemeentelijk beleid. Immers zelfs enige schijn van een gebrek aan onafhankelijkheid volstaat.
De onverenigbaarheid strekt zich tevens uit tot de kantoorgenoten van de advocaat, zodat ook zij niet kunnen optreden voor of tegen de betrokken gemeente en de gemeentelijke instanties.
Ik stel mij tevens de vraag naar de onafhankeljkheid van de advocaat die contractueel kabinetsmedewerker is. In feite beoefent hij –behoudens vergissing mijnentwege- een functie van bediende. Hoewel de advocaat niet als advocaat deze functie waarneemt maar wel als jurist, is dit mijns inziens niet te verzoenen met de onafhankelijkheid.
Besluitend meen ik dat de functie van contractueel kabinetsattaché niet verenigbaar is met het beroep van advocaat. Doch de beslissings- en appreciatiebevoegdheid ligt in de schoot van de raad van de Orde.
Voor zover de raad van de Orde zou oordelen dat er geen bezwaar zou bestaan, dient de advocaat zich alleszins te onthouden om als raadsman op te treden van of tegen de gemeente waar hij werkzaam is en de gemeentelijke instanties. Het is evident dat hij dan de titel van advocaat niet kan aanwenden bij zijn activiteiten in dienstverband. Uiteraard mag hij als advocaat evenmin refereren aan zijn functie als kabinetsattaché. Elke vorm van verwarring bij zijn cliënteel, maar ook bij de inwoners van de gemeente, dient vermeden te worden.
Zelfs indien de advocaat hieraan voldoet, zal hij ervoor moeten waken dat hij zijn activiteiten en verplichtingen als advocaat kan blijven uitoefenen en dat deze dus niet lijden onder zijn andere beroepsactiviteit. Maar ik zal u niet verhelen dat ik hier de indruk heb dat de uitoefening van deze functie het onafhankelijk optreden als advocaat ten sterkste belet. Volledigshalve bezorg ik u een afwijkend advies van mijn voorganger in een andere aangelegenheid (advies 333).
Tot slot vraagt u naar precedenten. Hoewel het gaat om het optreden van een advocaat als schepen, wil ik u de sententie van de Tuchtraad van Gent van 14 maart 2012 niet onthouden.
Deze Tuchtraad oordeelde dat het weinig kies is om als advocaat op te treden in een betwisting, waarbij –weze het zijdelings – stedenbouwkundige vergunningen (verleend door het College van Burgemeester en Schepenen waarvan diezelfde advocaat deel uitmaakte) ter discussie staan. Vooral omdat de advocaat schepen van ruimtelijke ordening is en dus als schepen rechtstreeks betrokken is bij het verlenen van een stedenbouwkundige vergunning, is het in strijd met de regels van kiesheid om naderhand – zelfs wanneer de stedenbouwkundige vergunning definitief is verleend door het College – op te treden in geschillen waarbij deze stedenbouwkundige vergunning, zelfs maar zijdelings, betrokken is. (Tuchtraad Gent, 14 maart 2012, onuitgegeven.). Ik voeg deze geanonimiseerde sententie als bijlage.
Edward Janssens
Bestuurder departement deontologie