Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Deontologie-advies Advies 460
Hoewel conform artikel 6.3 EVRM iedereen het recht heeft zichzelf te verdedigen, is het een deontologisch principe dat een advocaat er zich van onthoudt zijn persoonlijke, directe of indirecte belangen in burgerlijke, disciplinaire en strafzaken te verdedigen, ook wanneer hij niet in toga verschijnt. Deze deontologische regel is ingegeven door de onafhankelijkheid – dat een magistraat er nooit eerder een probleem van heeft gemaakt dat de advocaat zichzelf verdedigt (artikel 758 Ger. W.), staat los van de bevoegdheid van de stafhouder om een advocaat te verbieden in een bepaalde zaak te pleiten, op grond dat deze daardoor de beginselen van waardigheid en kiesheid van zijn beroep in het gedrang zou brengen
Dominique Dombret
![Dominique Dombret](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/Dominique-Dombret_2023-10-12-113552_szsd.jpg)
Merve Köse
![Merve Köse](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/OVB_Portretten-oktober_19_low.jpg)
Vraag
U wordt geconfronteerd met de vraag van stafhouder X van de balie van A om een advocaat van uw balie te verbieden nog op te treden in zijn eigen zaak tegen zijn ex-echtgenote.
Gelet op de animositeit ter zake vraagt u alvorens een beslissing te nemen, mijn gemotiveerd advies.
De feiten zijn de volgende.
Mr. Y (balie B) treedt in persoon op in diverse procedures tegen zijn ex-echtgenote, mevrouw V. Deze laatste wordt bijgestaan door stafhouder X (balie A). Deze procedures (voor de beslagrechter te B, de rechtbank van eerste aanleg te A (beroep tegen een vonnis van het vredegerecht) en het vredegerecht van het kanton ...) zouden betrekking hebben op de persoon van partijen, evenals op hun gemeenschappelijke kinderen.
Bij brief van stafhouder X d.d. 28.12.2012 aan stafhouder Z deelt hij mee dat hij tijdens een zitting te B persoonlijk heeft moeten vaststellen dat mr. Y volstrekt geen afstand kan nemen van de dossiers en zich erg geagiteerd opstelt. Dit zou reeds sedert 1999 het geval zijn.
Stafhouder X verwijst naar een arrest van het hof van beroep te ... d.d. 14.09.2004 waarin mr. Y werd veroordeeld wegens belaging, het vonnis van het vredegerecht van het 1ste kanton te ... d.d. 18.09.2012 waarin de vrederechter enkele bedenkingen uitte inzake het optreden van mr. Y en de conclusies van mr. Y d.d. 10.11.2012 in één van de hangende procedures waarin uitdrukkelijk wordt gesteld dat hij geen spijt heeft dat hij zijn ex-echtgenote heeft lastiggevallen en zelfs fier is op zijn veroordeling.
Stafhouder X meent dat het in deze omstandigheden aangewezen is dat mr. Y zich in de genoemde procedures laat bijstaan door een advocaat en niet langer zichzelf verdedigt. Hiervoor vraagt hij tussenkomst van stafhouder Z.
Bij brief van stafhouder Z aan stafhouder W d.d. 28.12.2012 stelt hij dat het passend voorkomt dat “de stafhouder confrater Y oplegt om zich door een raadsman te laten vertegenwoordigen.”, temeer daar stafhouder X aan stafhouder Z heeft meegedeeld dat mr. Y op de zitting ook zeer agressief en onbeleefd is.
Op 21.01.2013 vraagt stafhouder W aan mr. Y zijn reactie en voegt eraan toe dat hij als stafhouder wel degelijk over de bevoegdheid beschikt om een dergelijk verbod op te leggen.
Bij brief van 25.01.2013 zet mr. Y zijn zienswijze uiteen. Vooreerst merkt hij op dat stafhouder X pas sedert augustus 2012 optreedt als raadsman van mevrouw V, zodat hij van de periode 1998 – juli 2012 niets weet, met uitzondering van de geschreven stukken. Verder verwijt hij stafhouder X onconfraterneel gedrag, waarvoor hij nooit eerder klacht heeft ingediend bij de stafhouder.
Mr. Y bevestigt dat hij fier is op zijn veroordeling wegens belaging. Wat de verwijzing van stafhouder X naar het vonnis van het vredegerecht van het 1ste kanton te ... d.d. 18.09.2012 betreft, stelt mr. Y dat stafhouder X niet het hele verhaal vertelt.
Verder verwijst mr. Y naar een eerdere beslissing van stafhouder W dat eenieder zijn zaak mag verdedigen en dat mr. Y zijn zaak in dat geval zelf mocht blijven behartigen.
Nooit eerder heeft volgens mr. Y een magistraat er een probleem van gemaakt dat hij zichzelf verdedigt.
Tot slot heeft mr. Y vragen bij het optreden van stafhouder X als raadsman van mevrouw V. Hij meent dat er sprake is van belangenvermenging.
Mr. Y vraagt dat stafhouder X zich uit het dossier zou terugtrekken.
Advies
Na de uiteenzetting van de feiten verleen ik u volgend advies.
Hoewel conform artikel 6.3 EVRM iedereen het recht heeft zichzelf te verdedigen, is het een deontologisch principe dat een advocaat er zich van onthoudt zijn persoonlijke, directe of indirecte belangen in burgerlijke, disciplinaire en strafzaken te verdedigen, ook wanneer hij niet in toga verschijnt. De organen van de Orde zijn immers bevoegd om in de bepalingen van de plichtenleer verbintenissen te formuleren die eigen zijn aan de leden van de balie, zelfs zover reikend dat de uitoefening van hun individuele vrijheden worden beperkt. (E. BOYDENS, “De onafhankelijkheid van de advocaat” in X. (ed.), Deontologie. Handboek voor de advocaat-stagiair 2012-2013, Mechelen, Kluwer, 2012, nr. 73-74.)
De deontologische regel dat de advocaat niet optreedt in zijn eigen zaken is ingegeven door de onafhankelijkheid, één van de kernwaarden van het beroep van advocaat. Dit betekent dat de advocaat zonder enige beïnvloeding moet kunnen optreden.
In dit verband verwijs ik naar de omzendbrief van stafhouder H. Segers van Antwerpen d.d. 6 juni 1979 die als volgt luidt:
“Voor zover als nodig, herinner ik er dan ook aan dat de onafhankelijkheid van de advocaat ten opzichte van de hem toevertrouwde belangen tot gevolg heeft dat hij zich ervan moet onthouden voor zichzelf te pleiten, voor zijn ouders, zijn kinderen of echtgenote.
Wat andere familieleden betreft, zal iedere advocaat naar eigen inzicht oordelen of de zaak niet te persoonlijk en eventueel te passioneel geladen is om een objectieve verdediging te kunnen waarnemen en in geval van twijfel zal hij best de stafhouder raadplegen.
Overtreding van deze deontologische regel kan aanleiding geven tot disciplinaire vervolgingen.”
(eigen markering)
Volledigheidshalve merk ik op dat sommige auteurs van oordeel zijn dat de waardigheid de grondslag vormt van de regel dat de advocaat niet optreedt in zijn eigen zaken. (zie J. STEVENS, Regels en gebruiken van de advocatuur te Antwerpen, Antwerpen, Kluwer, 1997, 440, nr. 596.)
In casu treedt mr. Y op in zijn eigen zaken die zijn persoon, die van zijn ex-echtgenote en die van hun kinderen betreffen. Het spreekt voor zich dat in dergelijke persoonlijk geladen, familiale aangelegenheden het aangewezen is zich te laten bijstaan door een confrater. Deze kan in volle onafhankelijkheid en met de nodige afstand de zaak pleiten. Dit belet mr. Y niet zelf in persoon te verschijnen.
Stafhouder X klaagt het feit aan dat mr. Y niet terugdeinst agressieve en onbeleefde uitlatingen ter zitting te gebruiken. Ook in zijn conclusies (die ik evenwel niet ter beschikking heb) zou hij zich erg emotioneel uitlaten, wat hij enigszins toegeeft in zijn brief d.d. 25.01.2013 aan stafhouder W (“Meester X deelt besluiten mee. Mijns inziens mag men alles zeggen voor een rechtbank (behalve bedreigingen, majesteitsschennis, etc. ...). Ik ben en blijf fier op die veroordeling. Dit betekent op het feit dat ik ben blijven aandringen om de kinderen te zien... de moeder was daardoor gestoord. (...)”). Dergelijk gedrag kan ingaan tegen de waardigheid van het beroep en de kiesheid. Aan de hand van diverse conclusies en verklaringen zal dit moeten worden nagegaan.
Wat de opmerking van mr. Y betreft dat nooit eerder een magistraat er een probleem van heeft gemaakt dat hij zichzelf verdedigt (artikel 758 Ger. W.), staat los van de bevoegdheid van de stafhouder om een advocaat te verbieden in een bepaalde zaak te pleiten, op grond dat deze daardoor de beginselen van waardigheid en kiesheid van zijn beroep in het gedrang zou brengen (zie Cass. 31 januari 1980, Arr.Cass. 1979-80, 639; Bull. 1980, 619; JT 1980, 280; Pas. 1980, I, 619.).
Besluitend meen ik dan ook dat de onafhankelijkheid en de waardigheid vereisen dat mr. Y zich in zijn persoonlijke zaken laat bijstaan door een confrater.
Bovendien komt het u toe – aan de hand van de conclusies en /of de verklaringen, om te oordelen of er in casu gronden zijn om mr. Y in tucht te vervolgen wegens onwaardig gedrag lastens de rechtbank, stafhouder X en/of derden.
Hoewel het niet uw vraag is, merk ik tot slot op dat ik mij bij gebreke aan concrete informatie niet kan uitspreken over de vraag van mr. Y dat stafhouder X zich uit het dossier zou terugtrekken. Tevens zal hierover slechts kunnen geadviseerd worden voor zover stafhouder X en zijn stafhouder hun standpunt hebben gegeven.
Edward Janssens
Bestuurder departement deontologie