Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Deontologie-advies Advies 45
Opvolging van raadsman aangesteld door B.C.V. -bijstand op verzoek van vader van cliënt met het oog op samenwerking tussen de twee raadslieden geen opvolging - weigering tot samenwerking door eerst aangestelde Pro Deo-advocaat - advocaat "opvolger" niet gehouden zijn door B.C.V. getaxeerd ereloon te voldoen - voor zover hij later wel, zij het op instructie van derden, in de zaak opvolgt is het reglement opvolging van de Nationale Orde van toepassing
Vraag
Ik dank U voor uw brief van 25 augustus ll. betreffende Mr. A. en Mr. B..
Ik heb het dossier onderzocht en ziehier mijn opinie terzake :
1. Wat de feiten betreft, is er geen betwisting dat Mr. A. aangesteld werd door het B.C.V. te Leuven om een zekere Van R., verblijvende in de gevangenis te Leuven, bij te staan naar aanleiding van zijn verschijning voor de Raadkamer.
De voorlopige hechtenis werd opgeheven en het Openbaar Ministerie tekende beroep aan.
Enkele dagen vóór de zitting van de Kamer van Inbeschuldigingstelling contacteerde Mr. B. Mr. A. met de mededeling dat hij werd gecontacteerd door de vader van Van R. met de vraag de belangen van zijn zoon te verdedigen.
Er is geen betwisting over dat Mr. B. door de vader van de betrokkene werd verzocht in deze zaak op te treden.
Mr. B. schreef in zijn eerste brief dat het hem beter leek samen met Mr. A. op te treden. Hij vroeg of deze daartoe bereid was.
Hem werd door Mr. A. geantwoord dat hij er bezwaar in zag, maar het praktisch nut in vraag stelde. Hij vroeg of het niet beter zou zijn dat Mr. B. hem zou opvolgen.
Hij rappelleerde deze zaak en Mr. B. dat hij er bij bleef dat het (wellicht) de formele wens van betrokkene is dat niettegenstaande zijn tussenkomst ook Mr. A. in de zaak zou blijven, temeer hij in eerste aanleg een goed resultaat had bekomen.
Hij voegde daaraan toe :
Of U dat nu ook doet, hangt tenslotte van U af. Laat mij alleszins iets weten voor morgenavond.
De brief was geschreven twee dagen vóór de zitting van de K.I.
Dezelfde dag insisteerde Mr. A. nog om te zeggen dat het hem zinloos leek twee advocaten een verplaatsing te laten maken naar Brussel en dat hij aannam dat Mr. B. hem in deze zaak zou willen opvolgen.
Dat is blijkbaar wat de feiten betreft niet gebeurd, vermits het Mr. A. is die voor de Kamer van Inbeschuldiging is opgetreden. De zitting was op 20 april.
Op 7 mei meldde Mr. A. dat hij noteerde dat Mr. B. hem opvolgde in deze zaak en hij verzocht hem een bedrag van 8.000 BEF (dat later ook aldus werd getaxeerd door het Bureau van Consultatie en Verdediging) over te maken ten titel van kosten en erelonen.
Mr. B. blijft bij zijn stelling dat hij zijn confrater niet opvolgde en dat deze verder kon blijven optreden.
Het was de wens van betrokkene volgens van Mr. B. dat hij in de zaak zou blijven en zelf kwam hij terug tussen op vraag van de vader, die nog geen provisie betaald heeft (11 mei 1999).
Blijkbaar werd Mr. A. ontslagen van zijn opdracht door het B.C.V., wat ik afleid uit het feit dat zijn staat werd getaxeerd.
Wat wij niet weten is of Mr. B. effectief opgetreden is na de zitting van de Kamer van Inbeschuldigingstelling voor de betrokkene. Hij is alleszins voor de K.I. niet verschenen.
Wat deze feiten betreft, weten wij dus niet of actueel Mr. B. Mr. A. is opgevolgd in deze zaak en of hij verder in de toekomst de belangen van de cliënt verdedigt, zij het op instructie van diens vader.
Dat heeft een zeker belang, zoals verder zal aangeduid worden.
Er mag aangenomen worden, meen ik, dat door ontslag te geven van zijn opdracht aan Mr. A., het B.C.V. te Leuven geoordeeld heeft dat nu de cliënt, zij het op instructie van zijn vader, een eigen raadsman had bekomen, de toevoeging niet meer nodig was daar in de verdediging van de cliënt werd voorzien.
2. Terzake is het Reglement van de Nationale Orde "Advocaat die een confrater opvolgt" van 17 juni 1983 toepasselijk.
De balie van Leuven heeft terzake geen eigen reglement van de opvolging.
3. Of er in deze zaak opvolging is, is moeilijk uit te maken op dit moment.
Ik meen dat er in elk geval geen opvolging was tot aan de Kamer van Inbeschuldigingstelling.
Ik lees nergens dat Mr. A. overeenkomstig artikel 1 van het Nationaal Reglement zijn bundel zou overgemaakt hebben aan Mr. B., die hij als zijn opvolger beschouwde onder de geschetste omstandigheden, maar die zichzelf niet als de opvolger van Mr. A beschouwde omdat hij de zaak samen met hem wou doen, wat naar de filosofie van het Bureau van Consultatie en Verdediging (m.i. terecht) niet voor mogelijk werd gehouden.
De vraag of Mr. B. als een opvolgend advocaat moet worden beschouwd, kan dus maar betrekking hebben m.i. op de evoluties van de zaak na de verschijning voor de Kamer van Inbeschuldigingstelling en daarover weten wij op dit moment niets.
Indien Mr. B. thans de raadsman is, zij het op instructie van de vader, van de betrokkene, dan moet hij in ieder geval thans als een opvolgende advocaat beschouwd worden.
Indien hij sedert de behandeling voor de Kamer van Inbeschuldigingstelling niet optreedt, is hij vanzelfsprekend niet te beschouwen als een opvolgende advocaat.
4. Het lijkt mij evident dat Mr. B., voor zover hij nog de raadsman is van de vader van de heer Van R., hem, zoals de Stafhouder in haar brief van 17 juli 1999 aanduidde, zou vragen het ereloon van de pro Deo-advocaat te voldoen.
Of Mr. B. minstens er moet voor zorgen dat de door hem ontvangen provisies in eerste orde aan Mr. A. worden overgemaakt, hangt af van de vraag of Mr. B. wel een opvolger is en van de vraag of hij wel provisies heeft ontvangen (in de brief van 11 mei 1999 schrijft Mr. B. dat hij nog geen provisie had ontvangen ; of dat later geschiedde is ons niet bekend en kan dus best aan Mr. B. gevraagd worden).
Volgens de regels van het Nationaal Reglement (artikel 5 in fine) gelden de normale regels wanneer een confrater een advocaat, die ambtshalve of door het Bureau werd aangesteld, opvolgt.
Indien er dus opvolging is te rekenen vanaf de behandeling voor de Kamer van Inbeschuldigingstelling, moest Mr. B. zich onthouden van de tussenkomst en van het vragen van eventuele provisies, tenzij hij daar het akkoord voor ontving van zijn voorganger.
Mr. A. heeft zich wel akkoord verklaard met het voortzetten van de zaak, maar niet met het ontvangen van een provisie.
Wij vallen hier onder de toepassing van artikel 2 van het Reglement, omdat de staat van kosten en erelonen van Mr. A. blijkbaar niet wordt betwist.
Volgens artikel 4 mag Mr. B., die geen plichten vervulde, dit nog altijd voor zover hij Mr. A. in deze zaak is opgevolgd. Hij moet dan wel zijn voorganger daarvan onmiddellijk in kennis stellen en mag nog steeds geen gelden ontvangen, zelfs niet van derden ter dekking van kosten of erelonen, en mag enkel de betaling van gerechtskosten vragen.
Het is met de toestemming van de Stafhouder dat Mr. B. provisies op kosten en erelonen mag vragen en consigneren voor deze dringende plichten.
Het is de Stafhouder die beoordeelt of er dringende plichten moeten uitgevoerd worden.
6. Voor zover Mr. B. deze regeling niet zou gevolgd hebben en ingevolge zijn opvolging provisies of erelonen zou ontvangen hebben, zou hij die ten onrechte ontvangen hebben.
In dat geval is er een disciplinair herstel mogelijk.
Ik verwijs daarvoor naar mijn advies "Reglement op de opvolging - Deontologische inbreuk - Disciplinair herstel - Bevel van de Stafhouder", advies nr. 41, dat in verkorte vorm zal verspreid worden bij het volgend rondschrijven van de Vereniging van Vlaamse Balies en waarvan de tekst werd neergelegd op het secretariaat van de Vereniging.
Voor uw gemak zend ik U hierbij kopie van de tekst van dit advies.
Stafhouder Jo Stevens
Bestuurder departement deontologie