Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Deontologie-advies Advies 448
Artikel 2.4, 4° van het reglement betreffende het overleggen van briefwisseling tussen advocaten bepaalt dat elke mededeling, zelfs vertrouwelijk gedaan uit naam van een partij, wanneer ze bepaalde voorstellen behelst die onvoorwaardelijk uit naam van de andere partij worden aangenomen, officieel is - door de mededeling ‘ik kan u hierbij bevestigen dat ik akkoord ga met uw afrekening van …’ antwoordde de advocaat in zijn persoonlijke naam en niet namens zijn cliënt – vertrouwelijke brief
Dominique Dombret
![Dominique Dombret](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/Dominique-Dombret_2023-10-12-113552_szsd.jpg)
Merve Köse
![Merve Köse](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/OVB_Portretten-oktober_19_low.jpg)
Vraag
Mr. X liet via het batonnaat van A weten dat “gelet op het feit dat [het] voorstel vertrouwelijk gedaan via brief d.d. 2 augustus 2010, voorbehoudloos was aanvaard,” hij dit als niet-vertrouwelijk beschouwt.
De stafhouder van B schrijft hierover het volgende:
“Op 2 augustus 2010 wordt een afrekening door mr. X overgemaakt aan confrater Y.
Op 31 augustus 2010 maakt confrater Y naar aanleiding van deze afrekening uitdrukkelijk voorbehoud.
Op 19 oktober 2010 – ofschoon confrater X kennis had van het schrijven van confrater Y van 31 augustus 2010 - vraagt hij opnieuw het akkoord. Op 21 oktober 2010 deelt mr. Y mee dat hij akkoord gaat met de afrekening. Op 22 oktober maakte confrater X een nieuwe afrekening over. Op 29 oktober 2010 deelt confrater Y het misverstand mede. Op 9 november 2010 schrijft confrater X dat het voorstel werd aanvaard bij brief van 21 oktober 2010.
Bij onderzoek van de stukken meen ik niet dat de kwestieuze afrekening voldoet aan artikel 5, de uitzondering die stelt:
“elk voorstel, zelfs vertrouwelijk gedaan uit naam van een partij dat uit naam van een andere partij onvoorwaardelijk wordt aangenomen”.
Vooreerst meen ik dat het schrijven van 2 augustus 2010 niet als een voorstel dient te worden aanzien in de zin van artikel 2.4 van het reglement van de Nationale Orde. Het betreft gewoon een afrekening en nergens wordt er melding gemaakt van een onvoorwaardelijk voorstel.
Bovendien dient er op gewezen te worden dat mr. X het schrijven van 31 augustus 2010 heeft ontvangen, waaruit duidelijk blijkt dat confrater Y uitdrukkelijk stelt dat de derving wel degelijk dient te worden becijferd zoals hij het heeft gedaan.”
De vice-stafhouder van B besluit dat de briefwisseling niet voldoet aan de uitzondering bepaald in artikel 2.4 van het reglement van de Nationale Orde en dus vertrouwelijk blijft.
De stafhouder van C meent dat de brief van mr. X d.d. 2 augustus 2010, hernomen in een mailbericht van 22 oktober 2010, een formeel aanbod tot transactie bevatte. Dit wordt door mr. Y op 21 oktober 2010 zonder enig voorbehoud aanvaard waardoor deze brieven automatisch een officieel karakter krijgen. De stafhouder van A deelt het standpunt van de stafhouder van C.
Advies
Ik verleen derhalve volgende beslissing:
In zijn brief van 2 augustus 2010 bezorgt mr. X een afrekening. Hierbij stelt hij onder meer dat bij nazicht van het dossier evenwel blijkt dat het voertuig niet buiten gebruik was en niet diende afgesleept te worden. Op 31 augustus 2010 laat mr. Y weten dat het voertuig niet kan gebruikt worden omwille van het feit dat de laadklep achteraan niet kan worden geopend. Dit houdt een protest in van de brief van 2 augustus 2010.
De brieven van 2 augustus 2010 en 31 augustus 2010 zijn dus op dat ogenblik nog vertrouwelijk.
Op 19 oktober 2010 laat mr. X weten dat hij op de derdenrekening van mr. Y een bedrag van 837,50 euro heeft overgeschreven. Hij vraagt tevens of mr. Y akkoord kan gaan met de afrekening overgemaakt bij brief van 2 augustus 2010, uiteraard onder aftrok van een bedrag van 837,50 euro.
Op 21 oktober 2010 laat mr. Y weten dat hij akkoord gaat met de afrekening: “ik dank u vriendelijk voor uw e-mailbericht van 19 oktober 2010 en kan u hierbij bevestigen dat ik akkoord ga met uw afrekening van 2 augustus 2010. Zorgt u voor doorstorting van het saldo?”
Artikel 2.4 van het reglement van 6 juni 1970, 6 maart 1980, 8 mei 1980 en 22 april 1986 betreffende het overleggen van briefwisseling tussen advocaten luidt als volgt onder 4°:
“elke mededeling, zelfs vertrouwelijk gedaan uit naam van een partij, wanneer ze bepaalde voorstellen behelst die onvoorwaardelijk uit naam van de andere partij worden aangenomen.”
In casu antwoordde mr. Y in zijn persoonlijke naam en niet namens zijn cliënt. De brief van 21 oktober 2010 had de brieven van 2 augustus, 19 oktober en uiteraard die van 21 oktober officieel gemaakt indien mr. Y had geschreven dat hij namens zijn cliënt had geantwoord.
Het komt mij dan ook voor dat de brieven een vertrouwelijk karakter hebben.
“Het voorstel moet niet schriftelijk maar wel ondubbelzinnig en onvoorwaardelijk aanvaard zijn namens de wederpartij zelf. Antwoordt de raadsman van de wederpartij ten persoonlijke titel of onder voorwaarden, dan blijft de briefwisseling vertrouwelijk. “(LINDEMANS, D., Briefwisseling tussen advocaten, Orde van Advocaten te Antwerpen/Vlaamse Conferentie bij de balie Antwerpen, Antilope, 2003, 20.)
Mijn besluit luidt dan ook als volgt:
De brieven van 2 augustus 2010, 31 augustus 2010, 19 oktober 2010 en 21 oktober 2010 hebben een vertrouwelijk karakter en kunnen niet in rechte worden aangewend.
Edward Janssens
Bestuurder departement deontologie