Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Ik dank U voor het overgemaakte dossier en kan U als volgt van advies dienen :
A. Deontologische inbreuk
Er is geen betwisting over dat Mr. X het Nationaal Reglement op de opvolging van 17 juni 1983 en 12 oktober 1989 heeft overtreden, en aldus een deontologisch klachtwaardige in- breuk heeft gepleegd :
- Hij heeft zijn voorganger niet verwittigd noch diens akkoord bekomen met het oog op het verder zetten van de procedure (artikel 2 en 4).
- Hoewel twijfel daarover aan de orde was of het wel om dringende plichten ging, heeft hij zijn stafhouder niet geraadpleegd (artikel 4).
- Hij heeft erkend provisies ontvangen te hebben niet enkel voor gerechtskosten, doch ook voor zogenaamde administratiekosten, eveneens in strijd met artikel 4.
- Hij heeft zijn voorganger op talloze brieven niet geantwoord, zodat deze zich ge- dwongen zag zijn stafhouder om tussenkomst te verzoeken.
- hij heeft er zijn voorganger bewust van in het ongewisse gelaten dat hij de zaak reeds gedurende hun correspondentie ten gronde had verder gezet, had geconcludeerd, een rechtsdag artikel 751 Ger.W. had aangevraagd en had gepleit, wat op zichzelf al onkies is.
- Hij antwoordt ontwijkend op de vraag van zijn stafhouder of hij al dan niet provisies heeft ontvangen van zijn cliënten.
* * *
B. Disciplinair herstel
- Wat betreft de sanctionering van deze vaststaande inbreuken kan de stafhouder ge- beurlijke initiatieven op tuchtrechtelijk vlak overwegen.
De vraag is of daarnaast de stafhouder van Mr. X in de mogelijkheid is een soort van reparatie in natura of sanctie op te leggen, in die zin dat Mr. X zou verplicht worden het te veel ontvangene (dus boven de rolrechten beroep) af te staan aan zijn voorganger.
- Terecht merkt de stafhouder A op dat het reglement op de opvolging zelf niet in derge- lijke reparatie of sanctie voorziet.
- De stafhouder B stelt dat de stafhouder een confrater kan verplichten de gepaste be- stemming te geven aan een bedrag dat hij ten onrechte ontving, en steunt zich op de mogelijkheid voor de stafhouder om een gebod of verbod ex autoritate uit te spreken t.o.v. een confrater, waaraan deze zich te houden heeft.
- Het gaat dus om de gezagsverhouding, de uitoefening van autoriteit om bindende indi- viduele gedragsrichtlijnen voor te schrijven. Beslissingen die de stafhouder neemt als hoofd van de orde (artikel 447 Ger.W.) en die uiting zijn van zijn persoonlijk discipli- nair gezag (STEVENS, J., Regels en gebruiken van de advocatuur te Antwerpen, nr. 53, 77 en 1142 ; door Cyr Cambier, “La magistrature personnelle du bâtonnier” ge- noemd, in Droit judiciaire civil, T. I, 740).
Deze eenzijdig bindende beslissingsmacht heeft de stafhouder gemeen met andere in- stellingen van publiek recht, waar de verhoudingen van de balie-overheid met de advocaten ut singuli niet berusten op een contract, doch op een gezagsverhouding, en bevelen of verboden van de stafhouder derhalve genieten als overheidsbeslissingen van “le privilège du préalable”.
Ze moeten dus eerst nagekomen worden - behoudens evidente onwettelijkheid - en kunnen eventueel achteraf worden aangevochten onder bv. verwijzing naar de regels van legaliteit en specialiteit.
Bij niet-nakoming kan de stafhouder de betrokken advocaat voor de raad van Orde brengen, wegens enerzijds de inbreuk waaraan zijn gebod of verbod een eind moest stellen zelf, en anderzijds wegens de miskenning van het stafhouderlijk gezag.
- Terzake lijkt het mij niet onredelijk, gezien ook het geringe bedrag waarover het gaat, dat de stafhouder het voorgesteld bevel zou geven.
Door het geld te behouden, blijft Mr. X immers in het bezit van de vrucht van de over- treding van een deontologische norm, en door het af te staan aan zijn voorganger her- stelt hij enigszins in natura het nadeel dat deze mede door toedoen van zijn fout leed. Ik meen dat de stafhouder door de modiciteit van de som zelf, hier niet kan beschouwd worden als beschikkend over burgerlijke rechten van Mr. X, althans niet buiten redelijke verhouding tot wat de uitoefening van zijn tuchtgezag naar de regels van legaliteit en specialiteit toestaat.
- De injunctiebevoegdheid van de stafhouder in uitoefening van zijn persoonlijke auto- riteit stopt niet waar het om geldkwesties gaat ; zo wordt aanvaard dat de stafhouder een advocaat kan bevelen gelden door te storten aan een confrater of cliënt, een ver- goeding te betalen aan een tegenstrever kan bevelen bij nutteloze verplaatsing (aanbe- veling NO 7/12/89) ; compensatie met erelonen kan toestaan of weigeren, betaling van schulden t.a.v. fiscale administraties en medewerkers of stagiairs kan bevelen, enz.
Het gaat niet om de uitoefening van enige (disciplinaire) rechtsmacht, deze geboden of verboden vormen ook geen uitvoerbare titels, en er kleeft geen gezag van rechterlijk gewijsde aan.
Maar bij niet-nakoming stelt de betrokken advocaat zich bloot aan tuchtvervolging.
- Tenslotte bestaat daarnaast de mogelijkheid dat het stafhouderlijk bevel wordt gecon- strueerd als een maatregel die, indien hij wordt nagekomen, leidt tot praetoriaanse op- schorting van een tuchtvervolging, waartoe enkel de stafhouder kan beslissen. Hij is het die de raad van de Orde adiëert (artikel 4576 Ger.W.) en die dan ook kan bepalen onder welke voorwaarden hij dat niet zal doen.
- Besluitend meen ik derhalve dat de stafhouder Mr. X niet kan verplichten, doch wel kan bevelen, tot betaling over te gaan ten voordele van zijn voorganger.
Stafhouder Jo Stevens
Bestuurder departement deontologie