Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Deontologie-advies Advies 389
Er bestaat geen absoluut verbod om op te treden tegen een vroegere cliënt of tegen iemand uit de vriendenkring. Voor elke zaak afzonderlijk moet in concreto worden nagegaan of dit optreden een potentiële schending van het beroepsgeheim met zich meebrengt, of de advocaat volledig onafhankelijk kan optreden en of het optreden van de advocaat niet als onkies kan worden beschouwd.
De vraag of een advocaat in een bepaalde zaak mag optreden, moet in eerste instantie worden beoordeeld vanuit het oogpunt van de advocaat zelf. De advocaat moet in eer en geweten oordelen of hij een zaak kan aanvaarden. Het oordeel van de tegenpartij (zijn perceptie) kan in bepaalde omstandigheden ook een rol spelen.
Dominique Dombret
Merve Köse
Vraag
Mr. X van de balie A is de raadsman van de heer M in twee procedures tegen de ex-partner van de heer M, mevrouw C. Mevrouw C wordt bijgestaan door mr. Y van de balie B.
Mr. X vraagt dat zou bevolen worden dat mr. Y zich uit de zaak zou terugtrekken, omdat mr. Y voor de procedure behoorde tot de persoonlijke vriendenkring van het koppel M-C en mr. Y in het verleden ook eenmaal was opgetreden als raadsman van de heer M.
Ten bewijze van dit alles worden foto’s neergelegd waarop mr. Y en zijn familie te zien zijn samen met de familie M-C. Ook worden enkele e-mails neergelegd waaruit blijkt dat de heer M mr. Y vroeger heeft geconsulteerd met betrekking tot een geschil tussen zijn bedrijf en F.
Mr. Y is niet bereid zich uit de zaak terug te trekken en betwist de voorstelling van de feiten door mr. X.
Mr. Y legt omstandig uiteen hoe de relaties zijn. Volgens hem behoort de familie M-C tot wat men zou kunnen noemen “vrienden van vrienden” of “kennissen van kennissen”. Mr. Y zegt inderdaad tweemaal aanwezig geweest te zijn op familiebijeenkomsten waar ook de familie M-C aanwezig was, maar hij ontkent verder elke vriendschapsband. Mr. Y erkent ook dat hij ooit werd geconsulteerd door de heer M in verband met een zaak van zijn bedrijf tegen F, maar bij gebreke van betaling van een provisie en verdere instructies heeft mr. Y in dit dossier verder niets ondernomen.
Voorts wijst mr. Y erop dat de vraag van mr. X laattijdig is. Voor mr. X in de procedure tussenkwam, heeft mr. Y, in zijn hoedanigheid van raadsman van mevrouw C, gecorrespondeerd met de heer M persoonlijk en met de notaris, aangesteld door de heer M en toen heeft de heer M er nooit enig probleem van gemaakt dat mr. Y optrad voor zijn echtgenote.
Advies
De vraag of een advocaat kan optreden tegen een ex-cliënt of tegen iemand uit zijn vriendenkring moet worden beoordeeld in het licht van de bescherming van het beroepsgeheim, de onafhankelijkheid van de advocaat en de kiesheid die van een advocaat mag worden vereist.
Er bestaat geen absoluut verbod om op te treden tegen een vroegere cliënt of tegen iemand uit de vriendenkring. Voor elke zaak afzonderlijk moet in concreto worden nagegaan of dit optreden een potentiële schending van het beroepsgeheim met zich meebrengt, of de advocaat volledig onafhankelijk kan optreden en of het optreden van de advocaat niet als onkies kan worden beschouwd.
In casu is er niemand die beweert dat mr. Y zijn beroepsgeheim zou kunnen schenden door op te treden in de geschillen tussen de heer M en mevrouw C. Het vroegere probleem waarvoor mr. Y eenmalig werd geconsulteerd door de heer M houdt op geen enkele wijze verband met de echtelijke problemen en de geschillen die daaruit voortvloeien, zodat er geen sprake is van een potentiële schending van het beroepsgeheim.
Wanneer een advocaat optreedt tegen een vroegere cliënt of tegen iemand uit de vriendenkring, dan kan het zijn dat zijn (vroegere) vertrouwensrelatie met de tegenpartij hem ervan weerhoudt voluit te gaan voor zijn cliënt. Alsdan belemmert deze relatie zijn onafhankelijkheid. De terechte schroom tegenover een vroegere cliënt of een vriend kan verhinderen dat men de belangen van de eigen cliënt verdedigt zoals een behoorlijke beroepsuitoefening vereist. Dit kan een reden zijn voor een advocaat om een zaak niet te aanvaarden.
In deze zaak hebben de betrokkenen duidelijk een verschillende visie op de relatie die eerder bestond tussen mr. Y en de heer M.
De stukken waarover de stafhouders in deze zaak beschikken geven geen uitsluitsel. Deze stukken zijn bestaanbaar zowel met de uitleg die eraan wordt gegeven door de heer M als met de uitleg die eraan wordt gegeven door mr. Y.
Ook het feit dat de heer M mr. Y aanspreekt met de voornaam en vice versa is niet in strijd met de uitleg die mr. Y geeft. Het gebruik van de voornaam betekent anno 2010 niet meer wat het een kwart eeuw geleden nog betekende.
De vraag of een advocaat in een bepaalde zaak mag optreden, moet in eerste instantie worden beoordeeld vanuit het oogpunt van de advocaat zelf. Het is immers de advocaat die in eer en geweten moet oordelen of hij een zaak kan aanvaarden.
De stafhouder heeft ten aanzien van deze eigen beoordeling slechts een marginale toetsing.
Er zijn mijns inziens geen objectieve redenen om mr. Y te verbieden in deze zaak verder op te treden. In de hypothese dat de uitleg die mr. Y geeft aan de feiten correct is, is het bovendien geheel terecht dat mr. Y geen problemen zag in het aanvaarden van de zaak voor mevrouw C. In deze hypothese ontstond immers nooit een vertrouwensband tussen de heer M en mr. Y.
Het oordeel van de tegenpartij kan in bepaalde omstandigheden ook een rol spelen. De perceptie die de tegenpartij, in casu de heer M, heeft, is niet zonder belang. Wanneer een advocaat optreedt tegen een vroegere cliënt of tegen iemand uit de vriendenkring kan het zijn dat deze persoon dit percipieert als een schending van een vertrouwensband. De advocaat moet daarmee rekening houden bij de beoordeling van de vraag of hij al dan niet kan optreden. De kiesheid vereist dat een advocaat zijn eigen, financiële belangen niet laat primeren wanneer hij in eer en geweten moet oordelen of hij een zaak kan aanvaarden, wetende dat de tegenpartij dit als een schending van het vertrouwen kan percipiëren. Dit laatste veronderstelt natuurlijk dat de tegenpartij te goeder trouw is en de perceptie niet veinst om zich te ontdoen van een lastige tegenstrever.
In dat verband wijst mr. Y er terecht op dat de heer M zeer laat gekomen is met zijn opmerking. Had de heer M van bij het eerste contact met mr. Y in zijn hoedanigheid van raadsman van mevrouw C een opmerking gemaakt over het feit dat hij niet kon aanvaarden dat mr. Y optrad voor zijn ex-partner, dan zou mr. Y daar op dat ogenblik rekening mee moeten gehouden hebben in de afweging van de belangen (ook het belang van de mevrouw C speelt hier uiteraard een belangrijke rol).
Rekening houdend met alle elementen van de zaak ben ik van oordeel dat er geen redenen zijn om mr. Y te verplichten zich uit de zaak terug te trekken.
Philippe De Jaegere
Bestuurder departement deontologie