Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Deontologie-advies Advies 384
De advocaat mag zijn opdracht slechts uitvoeren indien hij een mandaat van de cliënt bekomt, dan wel indien de opdrachtgever door de cliënt behoorlijk werd gemandateerd om een advocaat aan te wijzen -de advocaat moet zich vergewissen van de goede trouw van de derde en of er met betrekking tot de zaak waarvoor hij wordt aangesteld geen strijdige belangen bestaan tussen de opdrachtgever en de cliënt
Dominique Dombret
![Dominique Dombret](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/Dominique-Dombret_2023-10-12-113552_szsd.jpg)
Merve Köse
![Merve Köse](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/OVB_Portretten-oktober_19_low.jpg)
Vraag
Een advocaat van balie A leidt een procedure in voor de vrederechter waarbij hij de ontbinding vraagt van een pachtovereenkomst. De advocaat van de tegenpartij vordert de ontkentenis van proceshandeling, omdat de cliënt van de eerste advocaat dement zou zijn en onmogelijk de opdracht tot procederen zou hebben kunnen gegeven.
Hiermee geconfronteerd legt de raadsman van de eisende partij een volmacht voor waarin de eisende partij aan een derde opdracht geeft om al het nodige te doen om een aantal gronden vrij te maken van pacht, desnoods via een procedure voor de rechtbank en zelfs met tussenkomst van een raadsman, aan te stellen door de derde. Deze volmacht is ondertekend, maar niet gedagtekend.
De advocaat in kwestie geeft toe dat hij nooit rechtstreeks contact had met zijn cliënt, maar wel met de derde. Het is op verzoek van de advocaat dat de derde bij een tweede consultatie een volmacht heeft meegebracht.
Ik stel vast dat de volmacht in hetzelfde lettertype getypt is als de briefwisseling van de advocaat, zodat ik vermoed dat de advocaat de volmacht heeft opgesteld en ter ondertekening heeft meegegeven aan de derde.
Naar aanleiding van het geschil en de gevorderde ontkentenis van proceshandeling werd een onderzoek gevoerd door de Procureur des Konings. In dat dossier bevindt zich een stuk waaruit blijkt dat de hoofdverpleegster en de broeder-overste van het rustoord waar de eisende partij verblijft, zeggen dat deze persoon zeer verward is en dat het niet mogelijk is om van hem een zinnig verhoor af te nemen. Beiden willen zich wel niet uitspreken over de vraag of deze persoon al dan niet in staat is zakelijke beslissingen te nemen. Deskundige vaststellingen hieromtrent zouden uitsluitsel kunnen geven.
U vraagt mij advies met betrekking tot de vraag of de handelswijze van de betrokken advocaat deontologisch laakbaar is.
Advies
Het reglement betreffende het mandaat dat de advocaat niet rechtstreeks van zijn cliënt ontvangt bepaalt dat deze advocaat zijn opdracht slechts mag uitvoeren indien hij een mandaat van de cliënt bekomt, dan wel indien de opdrachtgever door de cliënt behoorlijk werd gemandateerd om een advocaat aan te wijzen.
Indien het juist is dat de advocaat zelf een volmacht heeft opgesteld en deze heeft meegegeven aan de derde om te laten ondertekenen door de cliënt, dan denk ik dat aan deze regel is voldaan. De advocaat is immers niet zomaar voortgegaan op het gezegde van de derde, maar hij heeft een ondertekende volmacht geëist en bekomen.
De advocaat moet zich ook heeft vergewissen van de goede trouw van de derde. In zijn brief aan uw adres stelt de betrokken advocaat dat hij dit heeft gedaan. Hij ontving immers een notariële akte waarin zijn cliënt aan de derde bepaalde gronden in pacht gaf en de handtekening op deze notariële akte stemde overeen met de handtekening op de volmacht.
Hetzelfde reglement stelt evenwel ook dat de advocaat zich er moet van vergewissen of er met betrekking tot de zaak waarvoor hij wordt aangesteld geen strijdig belangen bestaan tussen de opdrachtgever en de cliënt. Uit de context en uit de stukken die u mij hebt overgemaakt, leid ik af dat de opdrachtgever een belanghebbende partij was en een objectief strijdig belang had met de cliënt. De betrokken advocaat had dit moeten onderkennen en hij had op zijn minst rechtstreeks contact moeten zoeken met de cliënt om er zeker van te zijn dat zijn opdrachtgever de cliënt niet manipuleerde in eigen belang.
Dit laatste is des te meer het geval vanaf het ogenblik dat de advocaat wordt geconfronteerd met de conclusie van de tegenpartij, waarin te lezen staat dat de cliënt dement zou zijn. Vanaf dat ogenblik kon de advocaat niet meer louter voortgaan op de gezegden van de derde, zelfs al was deze in het bezit van een geschreven volmacht. Hij moest zich, in het belang van de cliënt, zelf vergewissen van de toestand van zijn cliënt.
Het feit dat de advocaat nadien nog conclusies neerlegt namens de cliënt en blijft aandringen is mijns inziens in de gegeven context deontologisch laakbaar.
Philippe De Jaegere
Bestuurder departement deontologie