Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Deontologie-advies Advies 383
Wanneer een raadsman in een procedure twee partijen bijstaat en er in de loop van de procedure een tegenstrijdigheid van belangen ontstaat tussen beide partijen, dan moet hij zich als raadsman van beide partijen terugtrekken.
Dominique Dombret
![Dominique Dombret](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/Dominique-Dombret_2023-10-12-113552_szsd.jpg)
Merve Köse
![Merve Köse](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/OVB_Portretten-oktober_19_low.jpg)
Vraag
De problematiek die u voorlegt is de volgende:
Partij A dagvaardt twee partijen in betaling van de overnameprijs van een fitnesscentrum: partij B en partij C.
Beide verweerders, B en C, worden in eerste aanleg vertegenwoordigd door Mr. X (balie A).
In conclusie schrijft Mr. X:
Dit doet echter geen afbreuk aan het feit dat aanlegster aan eerste concluante, dan wel aan een derde door haar te kiezen (tweede concluante), de integraliteit van de handelszaak heeft verkocht.
De handelszaak zou dus in eerste instantie verkocht zijn aan partij B en daarna (met akkoord van partij B) aan partij C. Er worden overigens stukken voorgelegd die deze stelling waarschijnlijk maken, met name de factuur d.d. 14.03.2008 voor de overname gericht aan partij B, een creditnota d.d. 24 04 2008 eveneens gericht aan partij B en een factuur d.d. 24 04 2008 voor dezelfde overname gericht aan partij C.
De raadsman van de eisende partij, Mr. Y (balie B) schrijft in zijn brieven aan de stafhouder dat de hele transactie gebeurde met tussenkomst van Mr. X. De creditnota en de nieuwe facturatie zouden gebeurd zijn op verzoek van Mr. X. Ik lees nergens dat dit wordt betwist.
Verder wordt in de conclusie van Mr. X geargumenteerd dat de overdrager deloyaal handelde met betrekking tot de overdracht van het cliënteel en dat daarom de overnameprijs niet werd betaald. Er wordt dienaangaande een tegenvordering ingesteld.
Bij vonnis d.d. 09.12.2008 worden beide verweerders veroordeeld tot betaling van de overnameprijs.
Na dit vonnis wordt tussen partijen onderhandeld, waarbij partij C verandert van raadsman en zich voortaan laat bijstaan door Mr. Z (balie C).
Gezien het vonnis ondertussen wordt betekend en de onderhandelingen nog niet beëindigd zijn, stellen zowel partij B als partij C hoger beroep in.
Uit de beroepsakte van partij C en later ook uit de conclusies die voor partij C worden neergelegd, blijkt dat partij C een volledig nieuw standpunt inneemt. Partij C stelt nu immers dat de overname gebeurde door partij B en niet door partij C. Partij C was wel betrokken als uitbater van het fitnesscentrum en steunt verder het standpunt van partij B met betrekking tot de deloyale houding van eisende partij na de overdracht. Partij C stelt dat zij daardoor ook schade geleden heeft en meent dus zelf ook recht te hebben op schadevergoeding.
Na de neerlegging van de beroepsaktes wordt ten slotte toch een dading afgesloten waarbij partij C zich ertoe verbindt om voor slot van alle rekeningen een bepaald bedrag te betalen aan de eisende partij en dit in tweemaal. De dading houdt tevens in dat de eisende partij afstand doet van het voordeel van het vonnis en dat partijen B en C afstand doen van hun hoger beroep.
Omdat de tweede schijf niet stipt zou zijn betaald zet de eisende partij de procedure in graad van beroep toch verder.
In verdere conclusies argumenteert partij C in hoofdorde dat er een dading is afgesloten, maar subsidiair blijft zij de stelling verdedigen dat niet zij, maar wel partij B het handelsfonds had overgenomen.
Mr. Y heeft zich tot de stafhouder gewend, omdat hij van oordeel is dat Mr. X, die aanvankelijk partijen B en C bijstond, niet langer kan optreden voor de partij B, nu partij C in graad van beroep een tegenstrijdig standpunt inneemt.
Uit de daaropvolgende briefwisseling blijkt dat Mr. X en Mr. Z zelf geen enkel probleem zien. Mr. X wil zich niet terugtrekken als raadsman van partij B en Mr. Z vraagt niet dat Mr. X zich terugtrekt. Enkel Mr. Y blijft daarop aandringen en stelt dat hij Mr. X in de procedure in een moeilijk parket moet brengen, omdat hij zal moeten argumenteren dat de stelling van partij C niet houdbaar is, in het licht van wat mr. X in eerste aanleg in conclusies heeft geschreven en wat kan worden beschouwd als een gerechtelijke bekentenis.
De drie stafhouders steunen het standpunt van hun respectieve advocaten, maar gaan akkoord de zaak aan mij voor te leggen om de knoop door te hakken.
Advies
Vooreerst stel ik vast dat de zaak, ook wat betreft de standpunten van de betrokken advocaten en hun stafhouders, gekleurd is door het feit dat er een dading tussen partijen is tussengekomen. Indien deze dading wordt gerespecteerd, dan is de deontologische kwestie niet meer aan de orde. Men kan inderdaad vragen hebben bij de keuze van de eisende partij en haar raadsman om de procedure na de dading toch verder te zetten, maar het is aan het Hof en niet aan de stafhouders om hierover een uitspraak te doen.
In de gegeven omstandigheden kan enkel worden vastgesteld dat het debat ten gronde toch nog moet worden gevoerd, zij het, vanuit het oogpunt van Mr. X en Mr. Z, in subsidiaire orde.
Op grond van wat tot hiertoe werd geschreven in conclusies en in de beroepsakte (althans voor zover deze mij ter beschikking werden gesteld) moet worden besloten:
- Dat partij C in eerste aanleg, bijgestaan door Mr. X, die eveneens de raadsman was van partij B, stelt dat de handelszaak eerst werd verkocht aan partij B, maar nadien aan partij C, met het akkoord van partij B;
- Dat partij C in graad van beroep, bijgestaan door Mr. Z, argumenteert dat niet zij, maar wel partij B de handelszaak heeft overgenomen.
Uit dat laatste standpunt van partij C volgt noodzakelijkerwijze dat er een tegenstrijdigheid van belangen ontstaat tussen partij B en partij C. Partij B beweert dat niet zij, maar wel partij C schuldenaar is van de overname, terwijl partij C precies het tegenovergestelde beweert.
Weliswaar is het zo dat beide verweerders hun pijlen in hoofdzaak richten naar de oorspronkelijke eiseres, maar dit neemt niet weg dat er in de onderlinge verhouding tussen B en C een manifeste tegenstrijdigheid van belangen is.
Wanneer een raadsman in de procedure twee partijen bijstaat en er in de loop van de procedure een tegenstrijdigheid van belangen ontstaat tussen beide partijen, dan moet hij zich als raadsman van beide partijen terugtrekken.
Deze eenvoudige regel, die algemeen wordt aanvaard, is hier mijns inziens van toepassing.
Bovendien is het inderdaad zo dat Mr. X, als eerste raadsman van partij C, uitdrukkelijk een tegenovergesteld standpunt heeft verdedigd dan het standpunt dat nu door partij C wordt verdedigd.
Indien het standpunt dat partij C nu verdedigt met de waarheid overeenstemt, dan moet de conclusie zijn dat Mr. X namens partij C zaken heeft bevestigd en geschreven zonder mandaat van partij C.
Ook wanneer partij C nu de waarheid niet meer zou spreken (wat naar mijn bescheiden mening de meest waarschijnlijke hypothese is) dan is er een probleem, omdat Mr. X, wil hij de belangen van partij B voor 100% behartigen, noodzakelijkerwijze het standpunt van zijn vroegere cliënte moet tegenspreken en daarbij desgevallend kan putten uit wat hij weet dankzij de vertrouwensband die hij voorheen had met partij C.
Ik zie daarom in deze zaak slecht twee mogelijkheden:
- Ofwel herbevestigt partij C de stelling die in eerste aanleg namens haar door Mr. X werd bevestigd.
- Ofwel, indien partij C haar nieuwe stelling in graad van beroep staande houdt, moet mr. X zich uit de zaak terugtrekken als raadsman van partij B.
Philippe De Jaegere
Bestuurder departement deontologie