Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Deontologie-advies Advies 362
Een advocaat die geconfronteerd wordt met het feit dat zijn als “niet-vertrouwelijk” bestempelde brief door zijn confrater als dusdanig niet aanvaard wordt, moet, in het licht van artikel 6 van het reglement betreffende de aan procedures verbonden regels van confraterniteit, zijn cliënt rechtstreeks de tegenpartij laten aanschrijven. Er is geen enkel bezwaar tegen dat de advocaat deze brief opstelt.
Dominique Dombret
![Dominique Dombret](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/Dominique-Dombret_2023-10-12-113552_szsd.jpg)
Merve Köse
![Merve Köse](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/OVB_Portretten-oktober_19_low.jpg)
Vraag
In deze zaak vraagt u mij advies omtrent een geschil tussen een advocaat van de balie van A en een advocaat van de balie van B met betrekking tot volgend probleem.
Naar aanleiding van de betekening van een bevel tot betalen op 15 september 2009 aan zijn cliënt schrijft meester X (balie A) op 18 september 2009 een fax naar meester Y (balie B), raadsman van de partij die het bevel liet betekenen. Meester X argumenteert waarom zijn cliënt niet langer gehouden zou zijn tot betaling. Hij kondigt bij gebrek aan minnelijke regeling een procedure aan.
Meester X beëindigt de brief met de volgende woorden:
Gezien huidig schrijven een officieel antwoord inhoudt op uw verzoek tot betaling, verzoeken wij u tevens aan de inhoud van dit schrijven een officieel karakter te verlenen.
Bij brief van 30 september 2009 laat meester X weten dat hij het niet-vertrouwelijk karakter van voormelde brief niet aanvaardt.
Als reactie daarop schrijft meester X rechtstreeks de cliënte van meester Y aan bij brief van 2 oktober 2009. Hij zendt een kopie van deze brief naar meester Y.
Meester Y beklaagt zich over het feit dat meester X zijn cliënte rechtstreeks heeft aangeschreven en is bovendien van oordeel dat de brief van 2 oktober 2009 ook vertrouwelijk is. Ondertussen heeft meester X de brief van 2 oktober 2009 geciteerd in zijn conclusie en meester Y vraagt dat dit zou worden rechtgezet.
Advies
Er kan geen twijfel over bestaan dat de brief van 19 september 2009 van meester X aan meester Y een vertrouwelijke brief is. De brief is uit zijn aard niet “niet-vertrouwelijk” en het niet-vertrouwelijk karakter ervan werd door meester Y niet aanvaard. Daarover bestaat trouwens geen betwisting.
Het is precies omwille van het feit dat het niet-vertrouwelijk karakter van de brief van 19 september 2009 door meester Y niet werd aanvaard, zodat meester X geconfronteerd werd met de vaststelling dat hij deze brief niet zou kunnen aanwenden in rechte, dat hij op 2 oktober 2009 rechtstreeks de cliënt van meester Y heeft aangeschreven, weliswaar met een kopie aan meester Y.
Artikel 6 van het reglement betreffende de aan procedures verbonden regels van confraterniteit bepaalt dat de advocaat met betrekking tot een bepaalde zaak geen rechtstreeks contact mag hebben met een partij van wie hij weet dat deze in die zaak wordt bijgestaan door een advocaat, tenzij die advocaat uitdrukkelijk zijn toestemming heeft gegeven.
Meester Y heeft nooit zijn toestemming gegeven aan meester X om de cliënte van meester Y rechtstreeks te contacteren. Meester X heeft dus een inbreuk gepleegd op voormeld artikel 6 door rechtstreeks de cliënte van meester Y aan te schrijven.
Deze inbreuk op artikel 6 heeft evenwel niet voor gevolg dat de bewuste brief een vertrouwelijk karakter zou krijgen en ook niet automatisch dat deze niet in rechte zou mogen worden aangewend.
Een advocaat die geconfronteerd wordt met het feit dat zijn als “niet-vertrouwelijk” bestempelde brief door zijn confrater als dusdanig niet aanvaard wordt, moet, in het licht van voormeld artikel 6, zijn cliënt rechtstreeks de tegenpartij laten aanschrijven. Er is geen enkel bezwaar tegen dat de advocaat deze brief opstelt. Meester X had dus zijn brief van 2 oktober 2009 niet zelf mogen verzenden, maar wel moeten laten verzenden door zijn cliënt. Op het vlak van de procedure en de bewijswaarde van de brief zou het resultaat hetzelfde geweest zijn.
De stafhouder kan beslissen dat meester X de bewuste brief niet mag aanwenden, maar dit lijkt mij in de gegeven omstandigheden een maatregel buiten proportie.
Voormeld artikel 6 heeft als doel het tegensprekelijk karakter van procedures te vrijwaren en te vermijden dat partijen worden verschalkt door eenzijdige communicatie met de raadsman van de tegenpartij. In deze zaak zijn deze finaliteiten van artikel 6 nooit in gevaar geweest. Het was geenszins de bedoeling van meester X meester Y en zijn cliënte te verschalken. Meester Y ontving onmiddellijk een kopie van de brief. Het is overigens een wijdverbreide misvatting dat een advocaat als reactie op het niet-aanvaarden van het “niet-vertrouwelijk” karakter van zijn brief zelf de tegenpartij rechtstreeks mag aanschrijven. Deze praktijk werd immers een tijdlang geduld. Aan de balie van Kortrijk bestond er zelfs ooit een reglement waarin dit uitdrukkelijk werd toegelaten, mits kopie van de brief werd gezonden naar de tegenstrever. Dit reglement werd onder druk van de Nationale Orde van Advocaten teruggetrokken.
Ik wens er ook op te wijzen dat de situatie van de cliënte van meester Y dezelfde zou geweest zijn, mocht meester X de brief hebben laten verzenden rechtstreeks door zijn cliënt. Er is dus geen enkel nadeel in hoofde van de cliënte van meester Y, reden waarom er mijns inziens dan ook geen enkele noodzaak bestaat om meester X te verplichten zijn brief van 2 oktober 2009 uit de debatten te weren.
Dit alles doet niets af aan het feit dat meester X artikel 6 van het Reglement betreffende de aan procedures verbonden regels van confraterniteit schond door rechtstreeks de cliënte van meester Y aan te schrijven.
Philippe De Jaegere
Bestuurder departement deontologie