Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Deontologie-advies Advies 354
Volgens artikel 6 van het reglement van 31 januari 2007 betreffende de aan procedures verbonden regels van confraterniteit bestaan er op de algemene regel dat een advocaat de cliënt van zijn tegenstrever niet rechtstreeks mag aanschrijven, slechts twee uitzonderingen: dit kan wel gebeuren met uitdrukkelijke toestemming van de betrokken advocaat en in het specifieke geval waar een advocaat een overheid aanschrijft in het kader van de openbaarheid van bestuur, terwijl deze overheid in de procedure ook een raadsman heeft – tuchtrechtelijke sanctie en/of verbod om de brieven te gebruiken in de procedure.
Dominique Dombret
![Dominique Dombret](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/Dominique-Dombret_2023-10-12-113552_szsd.jpg)
Merve Köse
![Merve Köse](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/OVB_Portretten-oktober_19_low.jpg)
Vraag
In een dossier waarin beide raadslieden reeds geruime tijd met elkaar in correspondentie zijn, stuurt mr. X van de balie van A op 12 januari 2009 rechtstreeks een ingebrekestelling aan de cliënten aan mr. Y van de balie van B. Voorheen had mr. X diezelfde ingebrekestelling bij niet-vertrouwelijke brief verzonden naar mr. Y, maar deze had geantwoord dat hij het niet-vertrouwelijk karakter van deze brief niet kon aanvaarden en dat de cliënt van mr. X rechtstreeks een ingebrekestelling moest zenden naar de cliënt van mr. Y.
Op 23 mei 2009 zond mr. X dan nogmaals rechtstreeks een brief naar de cliënt van mr. Y.
De cliënte van mr. Y antwoordde op 25 mei 2009 dat mr. X zich moest richten tot mr. Y en niet tot diens cliënte zelf. Dezelfde dag protesteerde ook mr. Y bij mr. X.
Op 26 mei 2009 antwoordde mr. X rechtstreeks aan de cliënt van mr. Y dat de discussie niet direct met de hangende procedure te maken had en dat hij een kopie van de ingebrekestelling ook aan mr. Y had overgemaakt. Dit laatste wordt door mr. Y betwist.
Mr. Y vraagt nu dat de brieven die mr. X rechtstreeks aan zijn cliënte heeft verzonden uit het dossier zouden worden verwijderd.
Tussen de twee stafhouders bestaat hierover discussie.
Advies
Artikel 6 van het reglement van 31 januari 2007 betreffende de aan procedures verbonden regels van confraterniteit bepaalt:
De advocaat heeft met betrekking tot een bepaalde zaak geen rechtstreeks contact met een partij, van wie hij weet dat deze in die zaak wordt bijgestaan door een advocaat, tenzij die advocaat uitdrukkelijk zijn toestemming heeft gegeven en op voorwaarde dat deze laatste op de hoogte wordt gehouden. De advocaat mag overeenkomstig de wet rechtstreeks bij de overheid de inlichtingen inwinnen waarop de cliënt recht heeft, zelfs al is die overheid tevens partij in de zaak.
Ik lees in de brief van de stafhouder van B dat mr. X zou voorhouden dat de brieven geen rechtstreeks verband hielden met de hangende procedure, waarin mr. Y tussenkwam voor C.
Gezien ik niet beschik over het dossier, kan ik daarover geen uitsluitsel geven, maar er lijkt toch wel duidelijk een verband te bestaan tussen beide zaken, gezien mr. X in eerste instantie mr. Y had aangeschreven in zijn hoedanigheid van raadsman. Ik ga er dienvolgens verder van uit dat de zaken met elkaar verband hielden en dat mr. X mocht aannemen dat mr. Y de raadsman was van C, in de zaak waarin mr. X C rechtstreeks aanschreef.
De tekst van artikel 6 van het reglement is duidelijk. Er bestaan op de algemene regel dat een advocaat de cliënt van zijn tegenstrever niet rechtstreeks mag aanschrijven, slechts twee uitzonderingen: dit kan wel gebeuren met uitdrukkelijke toestemming van de betrokken advocaat en dit kan ook gebeuren in het specifieke geval waar een advocaat een overheid aanschrijft in het kader van de openbaarheid van bestuur, terwijl deze overheid in de procedure ook een raadsman heeft.
Mr. X kan zich in deze zaak op geen van beide uitzonderingen beroepen.
In zijn brief van 9 januari 2009 betwist mr. Y het niet-vertrouwelijk karakter van een brief van dezelfde datum van mr. X. Hij suggereert in deze brief niet dat mr. X rechtstreeks zijn cliënte zou aanschrijven maar stelt:
Dus bede een deftige ingebrekestelling dan maar te doen sturen door uw cliënte aan mijn cliënte met vermelding van de precieze omstandigheden van dit zogenaamde schadegeval.
Mr. X beschikt dus niet over de toestemming van mr. Y om rechtstreeks de cliënte van mr. Y aan te schrijven.
Dit geldt a fortiori voor de brief van 23 mei 2009 die niet werd voorafgegaan door briefwisseling tussen mr. X en mr. Y.
Er moet dus worden besloten dat de brieven van 12 januari 2009 en 23 mei 2009 van mr. X aan C strijdig zijn met artikel 6 van het reglement betreffende de aan procedures verbonden regels van confraterniteit.
Naast een eventuele tuchtrechtelijke vervolging, kan de stafhouder ook de gevolgen van dit onconfraterneel handelen ongedaan maken door mr. X te verbieden gebruik te maken van deze beide brieven in de procedure. Daar anders over oordelen zou betekenen dat men zou toelaten het onconfraterneel handelen te bestendigen door de neerlegging van brieven die met schending van de regels van confraterniteit tot stand gekomen zijn.
Philippe De Jaegere
Bestuurder departement deontologie