Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Deontologie-advies Advies 341
Een vertrouwelijke brief mag enkel worden overgelegd mits akkoord van de betrokken advocaten én met toestemming van de betrokken stafhouders - het opstellen van een protocol door de betrokken stafhouders waarin de kwestieuze brief integraal zou worden geciteerd, zou een omzeiling en een ontwijking zijn van deze regel.
Dominique Dombret
![Dominique Dombret](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/Dominique-Dombret_2023-10-12-113552_szsd.jpg)
Merve Köse
![Merve Köse](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/OVB_Portretten-oktober_19_low.jpg)
Vraag
Mr. X van de balie van Mechelen is de raadsman van een aannemingsbedrijf, terwijl mr. Y de raadsman is van een architectenbureau en een stabiliteitsingenieur.
Beide partijen zijn betrokken in een aansprakelijkheidskwestie. Daarin is blijkbaar op een bepaald ogenblik een deskundige aangesteld, die, naar ik meen te kunnen afleiden uit een brief van 20 juni 2003, zijn eindverslag in juni 2003 heeft neergelegd.
Verdere details betreffende de zaak ten gronde zijn niet bekend.
Blijkbaar is de partij van mr. X de meest gerede partij om vervolgens een procedure ten gronde te starten. In eerste instantie poogt mr. X de andere partijen ervan te overtuigen dit te doen bij vrijwillige verschijning (brief van 17 juli 2003), maar zeer snel blijkt dat met name de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van de architect niet bereid is daar op in te gaan, zodat mr. X weet dat de zaak moet worden ingeleid bij dagvaarding (brief van 5 augustus 2003 van mr. Y).
Om redenen die niet nader worden gepreciseerd, gaat mr. X vervolgens niet over tot dagvaarding.
Uit de daaropvolgende briefwisseling blijkt wel dat er rechtstreekse contacten zijn tussen cliënte van mr. X en de mede-eigenaars, in functie van een minnelijke regeling.
Zo schrijft mr. Z op 13 en op 14 november 2003 twee brieven naar mr. X waarbij hij het heeft over rechtstreekse contacten van de cliënte van mr. X met de cliënten van mr. Z. Mr. X antwoordt op 3 december 2003 dat hij hiervan hoegenaamd niets weet en dat hij zijn cliënt interpelleert.
Op 19 januari 2004 schrijft mr. X aan mr. Y dat hij van zijn cliënte verneemt dat er met de diverse mede-eigenaars (cliënten van mr. Z) een regeling is tot stand gekomen en dat hij mr. Y later terug zal contacteren met een overzicht van het kostenplaatje en eventueel een regelingsvoorstel.
Hij voegt daaraan toe:
“Tenzij uw mandanten van meet af aan stellen in het laatste hoegenaamd niet geïnteresseerd te zijn, dan kan ik mij meteen toeleggen op het redigeren van een dagvaarding ten gronde.
Behoudens tegenbericht binnen de 4 weken neem ik aan dat uw mandanten alsnog in overweging nemen een minnelijk regelingsvoorstel onzerzijds te evalueren.”
Voor zover ik uit de mij toegezonden stukken kan afleiden werd deze brief niet beantwoord door mr. Y.
Het duurt vervolgens tot 23 september 2004 voor mr. X opnieuw contact opneemt mr. Y met een brief, waarin hij enerzijds een nota overmaakt m.b.t. de becijfering van een schade ten belope van
ongeveer €624.000,00 en waarin hij anderzijds opnieuw suggereert dat de zaak alsnog in der minne zou kunnen worden geregeld. Hij stelt een rondetafelgesprek voor en vraagt nopens het principe van een eventuele minnelijke regeling antwoord tegen 15 oktober 2004, bij gebreke waarvan hij zal overgaan tot dagvaarding.
Deze brief wordt opnieuw niet beantwoord door mr. Y, ook niet na rappels van 22 oktober 2004 en 22 november 2004.
Uiteindelijk schrijft mr. X op 14 april 2005 naar mr. Y dat hij, gezien het gebrek aan reactie op zijn voorgaande brieven, overgaat tot dagvaarding. Ik neem aan dat dit vervolgens ook is gebeurd.
In de daaropvolgende procedure ten gronde werpt mr. Y op dat de vordering onontvankelijk is wegens niet eerbiediging van de redelijke termijn voor lichte verborgen gebreken.
Mr. X repliceert dat nadat er minnelijke gesprekken aangeknoopt waren met de onverdeeldheid en nadat de aannemer met deze mede-eigenaars een regeling had getroffen er “aansluitend pogingen tot minnelijke schikking met G en architect P hebben plaatsgehad, hetgeen jammer genoeg niet tot resultaat heeft geleid.”.
Mr. Y repliceert in conclusie dat “er tussen partijen geen onderhandelingen hebben plaatsgehad, wat eiseres daarover ook moge beweren”.
Mr. X vat vervolgens de stafhouder en vraagt dat hij zijn brief van 19 januari 2004 zou mogen overleggen in rechte, minstens dat de betrokken stafhouders een protocol zouden opstellen waarin
zij de brief van 19 januari 2004 letterlijk zouden citeren. Mr. X stelt daarbij dat hij er geen enkel bezwaar tegen heeft dat mr. Y op zijn beurt zou citeren uit briefwisseling die voorafgaat aan 19 januari 2004 of briefwisseling van na deze datum. Het is niet duidelijk welke brieven hiermee worden bedoeld, vermits de laatste brief van mr. Y in het dossier dat mij werd overgemaakt een brief is van 5 augustus 2003, brief waarin hij liet weten dat zijn mandante wenst dat de procedure bij dagvaarding en niet bij vrijwillige verschijning zou worden ingeleid.
Advies
Het hoeft geen betoog dat alle voorliggende briefwisseling tussen de raadsleden vertrouwelijke briefwisseling is. Geen enkele van de brieven valt onder een van de uitzonderingen op het
vertrouwelijke karakter van de briefwisseling tussen advocaten. Voor zover ik uit het dossier kan opmaken wordt dit overigens door mr. X ook niet tegengesproken.
Het reglement betreffende het overleggen van briefwisseling tussen advocaten is duidelijk. Een vertrouwelijke brief mag enkel worden overgelegd mits akkoord van de betrokken advocaten én toestemming van de betrokken stafhouders.
Uit de brief van stafhouder A meen ik te kunnen afleiden dat noch mr. Y, noch stafhouder B akkoord gaan met overlegging van een of meer van de vertrouwelijke brieven. Deze brieven kunnen dus in rechte niet worden overgelegd.
Het opstellen van een protocol voor de betrokken stafhouders, waarin de brief van 19 januari 2004 integraal zou worden geciteerd, zou een omzeiling en een ontwijking zijn van deze regel.
Het reglement voorziet niet in de mogelijk dat de stafhouders een protocol opstellen, maar in de praktijk wordt, voornamelijk aan bepaalde balies, het protocol gebruikt als middel om uitvoering te geven aan artikel 3 van het reglement, dat bepaalt dat de stafhouder zorgt voor de loyale toepassing van artikel 2.
Dit artikel heeft geenszins de bedoeling de stafhouder toe te laten af te wijken van de regels van artikel 1 en artikel 2. Artikel 3 laat wel toe dat de stafhouder ingrijpt wanneer een advocaat op een
deloyale manier gebruik of misbruik maakt van het feit dat bepaalde briefwisseling vertrouwelijk is en niet in rechte kan worden overgelegd.
In casu lijkt mij dit niet het geval te zijn.
Uit de voorliggende briefwisseling blijkt immers geenszins dat er onderhandelingen gevoerd werden tussen mr. X en mr. Y, noch overigens tussen hun respectieve cliënten. Er werden blijkbaar
rechtstreeks onderhandelingen gevoerd tussen de cliënt van mr. X en de mede-eigenaars, waarna mr. X een aantal pogingen ondernam om mr. Y (of zijn cliënt) er van te overtuigen ook onderhandelingen
te starten (een rondetafelgesprek). Uit geen enkel stuk blijkt dat mr. Y of zijn cliënt daarop zijn ingegaan. Zelfs al zou alle briefwisseling worden neergelegd, dan nog zou mijns inziens niet het bewijs geleverd zijn dat er onderhandelingen plaatsvonden.
Op basis van de gegevens die voorliggen, kan m.i. niet worden geoordeeld dat mr. Y deloyaal handelt door te betwisten dat er onderhandeld werd tussen zijn cliënten en de cliënte van mr. X. Er is wat mij betreft dan ook geen enkele reden om een protocol op te stellen.
Ik besluit dat de voorgelegde briefwisseling vertrouwelijk is, dat zij niet kan worden overgelegd in rechte en dat er geen enkele reden is om de inhoud van deze brieven op welke wijze dan ook kenbaar te maken.
Philippe De Jaegere
Bestuurder departement deontologie