Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Deontologie-advies Advies 330
De advocaat is deontologisch verplicht zijn cliënt te wijzen op de mogelijkheden van juridische tweedelijnsbijstand, indien er aanwijzingen zijn dat de cliënt daarvoor in aanmerking komt – gevolgen van een inbreuk op deze deontologische verplichting op de staat van kosten en ereloon zijn van civielrechtelijke aard – de stafhouder is niet bevoegd om ter zake uitspraak te doen, noch om de arbitragecommissie te adviseren.
Dominique Dombret
![Dominique Dombret](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/Dominique-Dombret_2023-10-12-113552_szsd.jpg)
Vraag
Een stafhouder stelt dat het een deontologische plicht is om de cliënten te wijzen op de mogelijkheid een pro-deo aan te vragen en koppelt daaraan twee vragen:
- Wat is de algemene rechtspraak inzake tucht met betrekking tot deze deontologische verplichting?
- Wat is het lot van de staat van kosten en erelonen van een advocaat die aan zijn cliënt de prodeo had moeten adviseren, maar dat niet heeft gedaan?
De stafhouder verwijst naar een concreet geval waarin de arbitragecommissie van zijn balie bij de behandeling van de zaak over een betwiste ereloonstaat geconfronteerd wordt met de klacht van de cliënt dat zij lopende de procedure vanaf een bepaald ogenblik recht zou gehad hebben op een prodeoadvocaat en daarover niet werd ingelicht door haar advocaat. De arbitragecommissie vraagt de stafhouder het dossier te onderzoeken en “na uw conclusie en eventuele tussenkomst het dossier terug te willen overmaken aan de arbitragecommissie”.
Advies
Vrij algemeen wordt aanvaard dat er inderdaad een deontologische plicht is voor de advocaat om zijn cliënt te wijzen op de mogelijkheden van juridische tweedelijnsbijstand, indien er aanwijzingen zijn dat de cliënt daarvoor in aanmerking komt.
Aan sommige balies is deze verplichting ook ingeschreven in de deontologische code.
In de uitspraken van de tuchtraden sinds 1 november 2006 zijn mij geen beslissingen bekend waarin een advocaat werd vervolgd wegens een inbreuk op voormelde deontologische plicht.
De vraag naar de gevolgen van een inbreuk op deze deontologische plicht op de staat van kosten en ereloon van de advocaat valt niet eenvoudig te beantwoorden.
Ik wil erop wijzen dat noch de stafhouder, noch het departement deontologie van de Orde van Vlaamse Balies ter zake enige bevoegdheid heeft. Het gaat immers om de civielrechtelijke verbintenissen van advocaat en cliënt.
Een advocaat heeft een informatieplicht en de eerste vraag die desgevallend door een rechter of een arbitragecommissie moet worden beantwoord, is de vraag of de advocaat in concreto is tekort gekomen aan zijn informatieplicht.
De cliënt die beweert niet geïnformeerd te zijn over de mogelijkheden van de juridische tweedelijnsbijstand draagt daarvan in principe de bewijslast.
De kwalificatie van deze fout zal afhangen van omstandigheden die in elke zaak afzonderlijk door de rechter moeten worden beoordeeld. De vraag zal daarbij ook rijzen of de advocaat wist of moest weten dat de cliënt mogelijk in aanmerking kwam voor juridische tweedelijnsbijstand. Daarbij kunnen de aard van de zaak, het belang van de zaak, de wijze waarop de zaak bij de advocaat is aangebracht, de informatie de cliënt zelf heeft verstrekt, enzovoort een rol spelen.
Bij dit alles mag men ook niet vergeten dat een advocaat niet verplicht is een zaak te behandelen onder het systeem van de juridische tweedelijnsbijstand. Ook de cliënt is daartoe niet verplicht. De cliënt kan perfect afzien van het recht een beroep te doen op de juridische tweedelijnsbijstand.
Dit alles kan het voorwerp uitmaken van een feitelijke discussie met een ingewikkelde bewijslastproblematiek.
De rechter zal ook moeten beoordelen of het niet verstrekken van de informatie over de juridische bijstand een contractuele fout is in het kader van de opdracht die de advocaat kreeg, dan wel eerder een inbreuk op een algemene zorgvuldigheidsnorm.
Ook bij de beoordeling van de eventuele civielrechtelijke gevolgen zullen vele feitelijkheden een rol spelen die in elke zaak afzonderlijk door de rechter zullen moeten worden beoordeeld. Hoe heeft de cliënt zichzelf voorgesteld? Diende de cliënt zelf ook niet te weten dat er een mogelijkheid was om een beroep te doen op een pro-deoadvocaat? Was het voor de cliënt van meet af aan niet duidelijk dat hij zich wendde tot een advocaat die geen pro-deozaken behandelt? Verantwoorden de aard en het belang van de zaak de keuze van een betalend advocaat? Enz.
Het is dienvolgens niet mogelijk om bij wijze van algemene regel een civielrechtelijk gevolg te koppelen aan een beweerde inbreuk op de deontologische regel dat de advocaat in principe zijn cliënt informeert over de mogelijkheid van juridische tweedelijnsbijstand.
Terugkomend op de concrete vraag van uw arbitragecommissie, moet ik u zeggen dat het mij niet duidelijk is wat de bedoeling van de arbitragecommissie precies is.
De arbitragecommissie dient te handelen overeenkomstig de artikelen 1676 e.v. Ger.W. en kan mijns inziens haar bevoegdheid niet delegeren aan een derde.
De stafhouder is niet bevoegd om ter zake enige uitspraak te doen, noch om de arbitragecommissie te adviseren.
De brief van de voorzitter van de arbitragecommissie kan door de stafhouder alleen aldus worden begrepen dat het mogelijk deontologische probleem aan de stafhouder wordt gesignaleerd, waaraan de stafhouder al dan niet een tuchtrechtelijk gevolg zal geven.
De stafhouder kan dan ook enkel antwoorden dat hij de melding goed ontvangen heeft, dat hij daaraan het gepaste gevolg zal geven en dat hij niet bevoegd is om de arbitragecommissie in welke zin dan ook te adviseren.
Voor zoveel als nodig wens ik ook te wijzen op artikel 477 Ger.W.: "In een strafrechtelijke, burgerrechtelijke of administratieve procedure mag geen melding worden gemaakt van een tuchtprocedure, noch van elementen daarvan".
Indien een tuchtonderzoek zou worden gestart, dan valt dit volledig buiten de arbitrage en dan kan geen enkel element daarvan doorsijpelen tot in de arbitrageprocedure.
Philippe De Jaegere
Bestuurder departement deontologie