Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Deontologie-advies Advies 326
Een brief van een advocaat aan een andere advocaat in zijn hoedanigheid van gerechtelijke mandataris is in de regel niet vertrouwelijk, tenzij uitdrukkelijk op de brief wordt vermeld dat de brief vertrouwelijk is. Een advocaat handelt onconfraterneel door een brief uit zijn context te halen en deze in andere dossiers aan te wenden tegen een cliënt van een confrater terwijl deze brief geen uitstaans heeft met deze andere dossiers en de confrater niet bij machte is zich in die andere zaken daarop te verdedigen. De stafhouder kan de advocaat bij wijze van bewarende maatregel verbieden de bewuste brief in rechte aan te wenden.
Dominique Dombret
![Dominique Dombret](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/Dominique-Dombret_2023-10-12-113552_szsd.jpg)
Merve Köse
![Merve Köse](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/OVB_Portretten-oktober_19_low.jpg)
Vraag
Mr. X is curator van het faillissement nv A.
In die hoedanigheid neemt hij telefonisch contact op met mr. Y, die blijkbaar de gebruikelijke raadsman is van het Ministerie van Financiën.
Mr. X wenst blijkbaar in zijn hoedanigheid van curator van de nv A een bedrag van 44,77 EUR terug te vorderen van de Belgische Staat en hij wenst van mr. Y te vernemen welke instantie daarvoor precies moet worden gedagvaard.
Gevolggevend aan dit telefonisch onderhoud schrijft mr. Y op 23.03.2006 aan mr. X:
Om volledig in orde te zijn, zou u als volgt moeten dagvaarden. De Belgische Staat Federale Overheidsdienst Financiën, administratie van de ondernemings- en inkomstenfiscaliteit ...
In de dagvaarding voegt mr. X na het woordje vennootschap "- BTW" toe, naar zijn zeggen omdat mr. Y dit ook nog telefonisch heeft gemeld, reden waarom mr. X op de brief van 23.03.2006 van mr. Y dit met de hand heeft toegevoegd.
Wat er ook van zij, mr. X gebruikt deze identificatie in zijn dagvaarding in het faillissement A en dit stelt verder geen problemen.
Er rijzen evenwel problemen wanneer mr. X diezelfde identificatie ook aanwendt in andere faillissementen en de Belgische Staat opwerpt dat de vordering onontvankelijk is omdat niet de juiste instantie werd gedagvaard. Mr. X argumenteert in deze dossiers dat het verweer van de Belgische Staat tergend en roekeloos is en steunt zich daarbij op de bewuste brief van 23.03.2006 van mr. Y, die als raadsman van de Belgische Staat de verkeerde identificatie zou hebben doorgegeven.
Advies
Vraag 1
De eerste vraag die aan de orde is, is deze te weten of de brief al dan niet een vertrouwelijk karakter heeft.
Mr. X steunt zich op het nog steeds geldende reglement van 10.03.1977 van de Nationale Orde van Advocaten betreffende het overleggen van briefwisseling tussen advocaten en gerechtelijke mandadarissen-advocaten.
Dit reglement heeft slechts 2 artikelen:
- De briefwisseling die gevoerd wordt tussen advocaten en gerechtelijke mandatarissenadvocaten is officieel.
- Nochtans kan de afzender zijn brief vertrouwelijk maken met de uitdrukkelijke vermelding hiervan in de brief. De bestemmeling dient deze brief als vertrouwelijk te aanzien en aldus te behandelen.
Het reglement is duidelijk en niet voor meerdere interpretaties vatbaar. Een brief van een advocaat aan een andere advocaat in zijn hoedanigheid van gerechtelijke mandataris is in de regel niet vertrouwelijk, tenzij uitdrukkelijk op de brief wordt vermeld dat de brief vertrouwelijk is.
Vermits de brief van 23.03.2006 van mr. Y gericht is aan mr. X in zijn hoedanigheid van curator van het faillissement nv A en vermits deze brief nergens vermeldt dat deze brief vertrouwelijk is, is de brief niet-vertrouwelijk.
Vraag 2
De tweede vraag is of mr. X deze brief in rechte kon aanwenden om zijn argument te ondersteunen dat de Belgische Staat het tergend en roekeloos verweer heeft.
ok advocaten die een gerechtelijk mandaat uitoefenen blijven onderworpen aan de deontologie van de advocaat, voor zover dit niet strijdig is met de essentie van hun opdracht.
De vraag rijst dan ook of mr. X confraterneel handelde door de brief van 23.03.2006 in diverse procedures te gebruiken.
Mr. X houdt voor dat de inlichting die mr. Y hem gaf, bedoeld was voor diverse faillissementen, waarin hij gelijkaardige vorderingen zou instellen. Dit blijkt in elk geval niet uit de brief zelf. Zowel de referte van de afzender als van de ontvanger vermelden uitdrukkelijk de failliete vennootschap nv A. Bovendien eindigt de brief van mr. Y met de zin: "Deelt mij wel mede wanneer de dagvaarding wordt gelanceerd". Er is duidelijk slechts sprake van één dagvaarding, in het faillissement A, zoals blijkt uit de bovenstaande refertes.
Gezien deze dagvaarding in het faillissement A blijkbaar geen probleem heeft opgeleverd, lijkt de bewijswaarde van de brief van 23.03.2006 voor de andere dossiers, waar wel problemen rezen, zeer twijfelachtig te zijn.
Probleem is dat mr. Y in die andere procedures geen partij is en zich dus niet kan verdedigen. Door het aanhalen van de brief van 23.03.2006 brengt mr. X mr. Y bovendien in een verkeerd daglicht bij zijn opdrachtgever.
Bij dit alles komt het feit dat er op de brief van 23.03.2006 iets is bijgeschreven (-BTW), wat bijkomend aanleiding geeft tot verwarring.
Door de brief van 23.03.2006 uit zijn context te halen en deze in andere dossiers aan te wenden tegen een cliënt van mr. Y, terwijl deze brief met deze andere dossiers geen uitstaans heeft (minstens is dit niet bewezen) en mr. Y niet bij machte is zich in die andere zaken daarop te verdedigen, handelde mr. X mijns inziens niet confraterneel.
Men moet daarbij ook het feit in acht nemen dat de brief van 23.03.2006 door mr. Y ten confraternelen titel aan mr. X was gezonden. De brief mag dan al technisch "officieel" zijn, het was duidelijk wel de bedoeling van mr. Y om deze gegevens ten confraternelen titel en dus vertrouwelijk aan mr. X over te maken.
De stafhouder heeft de bevoegdheid om bij wijze van bewarende maatregel mr. X de bewuste brief niet aan te wenden in rechte om verdere inbreuken op de deontologische regels te verhinderen.
Philippe De Jaegere
Bestuurder departement deontologie