Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Deontologie-advies Advies 322
Een advocaat was raadsman van de ouders van de hoofdaandeelhouder van een vennootschap – door overlijden van deze aandeelhouder gaan zijn aandelen over op zijn minderjarige zoon – advocaat kon niet optreden voor de vennootschap.
Een advocaat die rechtstreeks onderhandelt met een tegenpartij over een EOT is niet meteen de raadsman van deze partij.
Een advocaat kan op basis van zijn beroepsgeheim de EOT-akte niet overmaken aan een confrater die niet de raadsman is van de wettelijke erfgenaam van één van de echtgenoten of van de voogd van de minderjarige erfgenaam.
Dominique Dombret
![Dominique Dombret](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/Dominique-Dombret_2023-10-12-113552_szsd.jpg)
Merve Köse
![Merve Köse](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/OVB_Portretten-oktober_19_low.jpg)
Vraag
Mr. X schreef op 28.02.2008 zijn stafhouder aan. Hij stelt dat hij de raadsman is van de nv A waarvan de heer B de hoofdaandeelhouder was.
De heer B is verongelukt en laat een minderjarig kind na. Op het ogenblik van het overlijden waren de heer B en zijn echtgenote in onderhandeling over een EOT.
Volgens mr. X gebeurde dit onder bemiddeling van mr. Y.
Mr. X vroeg in zijn hoedanigheid van raadsman van de nv A aan mr. Y mededeling van de akte EOT die zou zijn ondertekend. Mr. Y was daar niet op ingegaan.
Mr. X vraagt dan ook:
- dat mr. Y zou worden verplicht om volledige en juiste info te geven over de EOT;
- dat mr. Y niet langer optreedt voor de echtgenote, gezien hij vroeger de raadsman was van beide partijen in de EOT.
Advies
Mr. Y antwoordt op 12.03.2008 aan zijn stafhouder:
- dat hij het mandaat van mr. X als raadsman van de nv A in twijfel trekt. De aandelen van de heer B zijn door zijn overlijden immers overgegaan op zijn minderjarige zoon, waarvan thans de moeder, C, zelf houdster van 10 van de 750 aandelen, de voogd is. De nv A kan dus geen mandaat meer gegeven hebben aan mr. X
- dat hij nooit de raadsman geweest is van de heer B, maar enkel van zijn echtgenote, mevr. C. Wel is het zo dat hij onderhandeld heeft met de heer B die zonder raadsman was. Er is een eerste ontwerp van EOT getekend, maar dit ontwerp was onvolledig. Hij maakt een kopie van dit stuk over aan zijn stafhouder.
- mr. X meldde zich in zijn brief bij mr. F. Y als vroegere raadsman van de heer B, de nv A en de familie B en, na het overlijden van de heer B, van de familie B. Probleem daarbij was dat mr. Y ongeveer gelijktijdig ook een brief ontving van mr. L. Y van de balie …, die van haar kant ook meldde dat zij de raadsman was van de ouders van wijlen B. ondertussen zou (blijkens een brief van mr. X) dit probleem opgelost zijn. Ik ga daar verder niet op in, omdat dit niet echt relevant is voor de oplossing van de voorliggende vragen.
Uit de daaropvolgende briefwisseling is duidelijk gebleken dat mr. X in feite de raadsman is van de familie B, zijnde in hoofdzaak de ouders van wijlen de heer B. Het is in die hoedanigheid dat hij mr. Y aanschrijft.
Wellicht hebben de ouders van wijlen de heer B het subjectief gevoel dat zij rechten kunnen laten gelden op de nv A, vermits hun zoon 740 van de 750 aandelen bezat en vermits zij blijkens bepaalde brieven van mr. X, ook veel fondsen hadden ingebracht in de vennootschap, via hun zoon. Dit alles doet vanzelfsprekend niets af van de simpele vaststelling dat de enige zoon van de heer B de wettelijke erfgenaam is en niet de ouders.
Het lijkt dus bijzonder onwaarschijnlijk dat mr. X kon optreden voor de nv A. Hij trad op voor de ouders van de heer B, wat overigens zijn goed recht is.
Uit de brief van mr. Y aan stafhouder ... en de bijgevoegde stukken, heeft stafhouder ... mijns inziens terecht te kunnen afleiden dat mr. Y nooit de raadsman geweest is van de heer B. Het is niet omdat men rechtstreeks met een tegenpartij onderhandelt over een echtscheiding met onderlinge toestemming, dat men meteen ook de advocaat wordt van deze partij, zelfs al gebeurt het een en ander in een minnelijke sfeer, eigen aan een echtscheiding onderlinge toestemming. Er zijn blijkbaar ook geen aanwijzingen (bijvoorbeeld betaling van ereloon) waaruit zou kunnen worden afgeleid dat mr. Y toch de raadsman was van beide echtgenoten in de onderhandelingen over de echtscheiding onderlinge toestemming.
Nog afgezien van het feit dat de ouders B niet de wettelijke erfgenamen zijn van de heer B, is er dienvolgens geen enkele reden waarom mr. Y zich zou moeten terugtrekken als raadsman van wijlen de heer B.
Anderzijds blijft de vraag of mr. Y al dan niet terecht weigert de ontwerpakte EOT, die reeds werd ondertekend door wijlen de heer B, mee te delen aan mr. X.
Indien de heer B nog in leven zou zijn geweest en mr. X zich zou gemanifesteerd hebben als raadsman van de heer B, dan zou hij ongetwijfeld het recht gehad hebben om dit stuk bij mr. Y op te vragen en mr. Y zou zich daartegen niet kunnen verzet hebben.
Nu de heer B overleden is, gaan zijn rechten over op zijn erfgenaam, waarvan mevr. C als moeder de wettelijke voogd is.
Mr. X is niet de raadsman van de wettelijke erfgenaam, noch van de voogd en het is dan ook terecht dat mr. Y zich verzet tegen de mededeling van de akte EOT, zich steunend op zijn beroepsgeheim.
Philippe De Jaegere
Bestuurder departement deontologie