Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Deontologie-advies Advies 312
Eerherstel in tuchtzaken voor advocaten ingevoerd door de wet van 21 juni 2006 – eerherstel kan niettegenstaande de bewoording van artikel 472 § 2 Ger. W. toegepast worden op schorsingen uitgesproken door de raad van de Orde voor de inwerkingtreding van de wet van 21 juni 2006 – verzoek richten aan de tuchtraad / tuchtraad van beroep.
Dominique Dombret
![Dominique Dombret](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/Dominique-Dombret_2023-10-12-113552_szsd.jpg)
Merve Köse
![Merve Köse](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/OVB_Portretten-oktober_19_low.jpg)
Vraag
Artikel 472 §2 Ger.W. bepaalt dat een geschorste advocaat aan de tuchtraad of aan de tuchtraad van beroep die de schorsing heeft uitgesproken eerherstel kan vragen na een termijn van 6 jaar te rekenen van de uitspraak.
Een stafhouder stelt de vraag of deze regel ook kan worden toegepast op schorsingen die werden uitgesproken door de raad van de Orde voor de inwerkingtreding van de wet van 21.06.2006.
Advies
Voor de wet van 21.06.2006, waarbij het artikel 472 §2 Ger.W. werd ingevoerd, bestond eerherstel in tuchtzaken voor advocaten niet.
Louter op grond van een tekstargument zou men kunnen stellen dat eerherstel niet mogelijk is voor schorsingen uitgesproken door de raad van de Orde. De wet stelt immers dat de geschorste advocaat eerherstel kan vragen aan de tuchtraad of aan de tuchtraad van beroep "die de schorsing heeft uitgesproken". Vermits de schorsing werd uitgesproken door de raad van de Orde en niet door de tuchtraad of de tuchtraad van beroep, zou men kunnen stellen dat voor deze schorsing de procedure van eerherstel niet geldt.
Deze al te letterlijke interpretatie van de wet stuit evenwel op tal van bezwaren.
Ik heb het probleem ook besproken op de vergadering van de voorzitters en de secretarissen van de tuchtraden en de tuchtraad van beroep en deze waren vrij unaniem van oordeel dat het in elk geval mogelijk zou moeten zijn om een onder het vroeger regime geschorste advocaat eerherstel te geven.
Er werd onder meer geopperd dat het principe van de onmiddellijke toepassing van de mildere strafwet ook moet worden gehanteerd in tuchtzaken.
Mijns inziens zou het ook strijdig zijn met het gelijkheidsbeginsel om de nieuwe wet aldus te interpreteren dat enkel na de inwerkingtreding van de wet van 21.06.2006 geschorste advocaten in aanmerking komen voor eerherstel.
De woorden "tuchtraad" en "tuchtraad van beroep" in artikel 472 §2 Ger. W. mogen mijns inziens daarom niet eng worden geïnterpreteerd.
Ook wanneer de schorsing is uitgesproken door de raad van de Orde "zetelend als tuchtraad" moet een eerherstel mogelijk zijn na verloop van 6 jaar.
Gezien de raad van de Orde na de wetswijziging van 21.06.2006 geen enkele tuchtrechtelijke bevoegdheid meer heeft en deze tuchtrechtelijke bevoegdheid is overgedragen aan de tuchtraad, moet het verzoek tot eerherstel mijns inziens worden gericht aan de tuchtraad, respectievelijk de tuchtraad van beroep.
In het concrete geval dat mij telefonisch werd toegelicht, zou wellicht bij wijze van testcase deze vraag kunnen worden gericht aan de bevoegde tuchtraad.
Het zal uiteindelijk moeten blijken uit de rechtspraak van de tuchtraad en in sommige gevallen de tuchtraad van beroep op welke wijze het artikel 472 §2 Ger. W. moet worden geïnterpreteerd ten aanzien van oudere tuchtsancties.
Philippe De Jaegere
Bestuurder departement deontologie