Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Deontologie-advies Advies 30
Beroepsgeheim - voorlegging briefwisseling in rechte
Dominique Dombret
Merve Köse
Ik verwijs naar uw brief van 18 maart ll. met in bijlage de brief van advocaat X. van 9 maart 1999.
De vraag die wordt gesteld is de volgende :
Moet de briefwisseling gevoerd tussen een advocaat en zijn cliënt, aangewend door een andere partij in het geding, ambtshalve uit de debatten worden geweerd of kan dergelijke briefwisseling worden voorgelegd ?
Dezelfde vraag zou kunnen gesteld worden m.b.t. de briefwisseling die wordt voorgebracht n.a.v. het onderzoek van een deskundig verslag en waarbij een cliënt opmerkingen formuleert aan diens raadsman voor mededeling aan de gerechtsdeskundige.
X | ||
X | X |
1. Wat de eerste vraag betreft, dient inderdaad verwezen naar het karakter van openbare orde van het beroepsgeheim.
Dat karakter heeft het beroepsgeheim omdat het wetboek van strafrecht het sanctioneert, omdat het deel uitmaakt van de rechten van de verdediging in de ruime zin en omdat het ook door internationale rechtsinstrumenten ( E.V.R.M./ E.H.R.M.) wordt gesanctio- neerd ( STEVENS, J., Jurisprudentie : beroepsgeheim, recente rechtspraak in courant, Mededelingenblad van de Orde van Advocaten te Antwerpen, 1998-99, pag. 75, punt 2).
Vermits het van openbare orde is, moet een dergelijk stuk dat zou geproduceerd worden in rechte met schending van het beroepsgeheim ambtshalve uit de debatten worden geweerd (STEVENS, zelfde nota, pag. 78, punt 7).
Een derde kan dus briefwisseling tussen een cliënt en zijn advocaat niet in rechte voorbrengen, hoe hij er ook van in het bezit kwam, en onverschillig of het om een origineel of een kopie gaat (Brussel, 24 maart 1982, Pas., 1982, II, 85 ; R.v.St., 8 juni 1961, Arr. R.v.St., 1961, 487 ; J.T., 1962, 170, pag. 1962, IV, 106 ; Versailles, 28 april 1982, J.T., 1983, 45 ; STEVENS, J., Regels en gebruiken van de advocatuur te Antwerpen, 2de uitgave, nr. 819).
2. Wat betreft de tweede vraag dient verwezen naar het paradoxaal karakter van het beroepsgeheim (STEVENS, l.c., nr. 817).
Een cliënt zal vele dingen aan zijn advocaat openbaren die deze nodig heeft om bv. een procedure te kunnen voeren ; indien de advocaat immers alle gegevens en geheimen die zijn cliënt ter beschikking stelt voor zich zou moeten houden, dan zou hij deze gegevens nooit kunnen gebruiken en het is wel degelijk de bedoeling dat hij in overleg en volgens instructie van zijn cliënt en in eer en geweten een schifting maakt tussen de elementen waarover hij beschikt en deze openbaart die noodzakelijk zijn om zijn opdracht te kunnen vervullen ten overstaan van zijn tegenpartijen, hun raadslieden, de rechtbanken, de experten, enz.
Wanneer dus een cliënt een brief schrijft naar aanleiding van het onderzoek van een deskundige en de cliënt daarin opmerkingen formuleert aan zijn raadsman voor mededeling aan de gerechtsdeskundige, lijkt het mij evident dat deze kunnen doorgegeven worden aan de deskundige, en vermits het om elementen gaat in een correspondentie met een deskundige die per definitie niet confidentieel is (STEVENS, l.c., nr. 834, punt 2), kan er door de partijen die kopie ontvangen van deze opmerkingen van de cliënt, verder gebruik van gemaakt worden in de procedure.
Dergelijke brieven behoren dan immers tot het juridisch debat.
Stafhouder Jo Stevens
Bestuurder departement deontologie