Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Deontologie-advies Advies 290
Verenigbaarheid advocaat - OCMW-jurist
Dominique Dombret
![Dominique Dombret](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/Dominique-Dombret_2023-10-12-113552_szsd.jpg)
Merve Köse
![Merve Köse](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/OVB_Portretten-oktober_19_low.jpg)
Vraag
Mr. X is ingeschreven op het tableau van advocaten. Hij wenst in dienst te treden als O.C.M.W.- jurist, maar wenst tegelijkertijd advocaat te blijven.
Een stafhouder vraagt advies omtrent de verenigbaarheid van beiden.
Advies
1.
Uit de nota van mr. X, die u mij hebt overgemaakt, leid ik af dat mr. X tijdens een “proefperiode” van één jaar op contractuele basis in dienst zal zijn van het O.C.M.W., om nadien eventueel statutair vast benoemd te worden.
Mr. X is er zich van bewust dat hij na deze statutaire benoeming onder toepassing zal vallen van artikel 437, eerste lid, 1° Ger.W., dat stelt dat het beroep van advocaat onverenigbaar is met het beroep van werkend magistraat, van griffier en van staatsambtenaar.
Tijdens de proefperiode valt mr. X onder art. 437, eerste lid, 4° Ger.W.:
“Het beroep van advocaat is onverenigbaar met alle bezoldigde betrekkingen of werkzaamheden, openbare of particuliere, tenzij ze noch de onafhankelijkheid van de advocaat, noch de waardigheid van de balie in gevaar brengen.”
Het is de raad van de Orde die onderzoekt of er een onverenigbaarheid is. De raad van de Orde moet daarbij nagaan of de bezoldigde betrekking de mogelijkheid om daadwerkelijk en op onafhankelijke wijze het beroep van advocaat uit te oefenen, niet in de weg staat. (J. STEVENS, Regels en gebruiken van de advocatuur te Antwerpen, 2e editie, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1997, 224, nr. 267).
Het louter feit dat de werkgever van mr. X een openbare instelling is, leidt niet tot de vaststelling van een onverenigbaarheid. Artikel 437 Ger.W. heeft het immers zowel over particuliere als over openbare bezoldigde betrekkingen. In beide gevallen kan de raad van de Orde oordelen dat de betrekking niet onverenigbaar is met het beroep van advocaat.
In casu moet evenwel worden vastgesteld dat de functie die mr. X zou uitoefenen als jurist van het O.C.M.W. precies dezelfde zal zijn tijdens hetgeen hijzelf “de proefperiode” noemt, als na de statutaire benoeming. Het is louter om de mogelijkheid te hebben een proefperiode in te lassen dat het O.C.M.W. blijkbaar gebruik maakt van de privaatrechtelijke arbeidsovereenkomst.
Inhoudelijk verandert dit niets aan de functie. Naar de buitenwereld is er wellicht geen onderscheid tussen de jurist van het OCMW in het eerste "proefjaar" en de na één jaar vast aangestelde jurist.
Op grond van deze vaststelling is het moeilijk aanvaardbaar dat daar waar er een wettelijke onverenigbaarheid bestaat tussen het beroep van advocaat en het statutair ambt van jurist bij het O.C.M.W. op grond van artikel 437, eerste lid, 1° Ger.W., dit niet het geval zou zijn tijdens de voorafgaande "proefperiode", waarin de functie zowel inhoudelijk als naar de buitenwereld dezelfde is.
2.
Er is evenwel meer.
Bij de beoordeling van de onverenigbaarheid moet de raad van de Orde zich de vraag stellen of de advocaat nog in de mogelijkheid is om daadwerkelijk zijn beroep uit te oefenen enerzijds en of hij dit op een onafhankelijke wijze kan doen anderzijds.
Het is zeer de vraag of een voltijdse betrekking als jurist van een O.C.M.W. materialiter verenigbaar is met een daadwerkelijke uitoefening van het beroep van advocaat. Men zou kunnen aannemen dat dit te organiseren valt, wanneer de advocaat in kwestie deel uitmaakt van een groter kantoor, waarin hij beroep kan doen op vennoten en medewerkers. In dit geval leid ik uit de nota van mr. X evenwel af dat hij alleen wenst verder te werken als advocaat. Hoe zal hij dit qua tijdsbesteding kunnen combineren met een voltijdse betrekking als jurist van het O.C.M.W.?
Indien het voornamelijk de bedoeling is van mr. X om te kunnen blijven functioneren als schuldbemiddelaar, dan stelt zich ook een probleem van onafhankelijkheid. Schuldbemiddeling bevindt zich in de sfeer van het O.C.M.W. Niet zelden zijn de schuldenaars die een beroep doen op schuldbemiddeling cliënten van het O.C.M.W. en hebben ook hun schuldeisers contacten met het O.C.M.W. Het is niet uitgesloten en zelfs waarschijnlijk dat mr. X in zijn beide hoedanigheden, deze van jurist van het O.C.M.W. en deze van advocaat-schuldbemiddelaar, in contact zal komen met dezelfde mensen en met dezelfde dossiers. Hier rijst er minstens een probleem van schijn van gebrek aan onafhankelijkheid.
Om al deze redenen ben ik van oordeel dat de functie van O.C.M.W.-jurist niet verenigbaar is met het beroep van advocaat.
Het oordeel hierover ligt evenwel uitsluitend bij de raad van de Orde.
3.
Voor zover als nodig wens ik er op te wijzen dat art. 437, tweede lid Ger. W. bepaalt dat de raad van de Orde de weglating kan uitspreken indien er een reden van onverenigbaarheid bestaat en dit moet doen hetzij op verzoek van de betrokken advocaat, hetgeen in casu blijkbaar niet het geval is, hetzij ambtshalve, maar in dat laatste geval volgens de rechtspleging in tuchtzaken.
Zoals u weet bestaat er voor de raad van de Orde geen rechtspleging in tuchtzaken meer en zijn wij om die reden in de commissie deontologie bezig een reglement op te stellen om deze lacune in te vullen.
In afwachting moet voornamelijk acht worden geslagen op de rechten van verdediging en dient mr. X door de raad van de Orde te worden gehoord, alvorens deze laatste een beslissing neemt. Deze beslissing is overigens vatbaar voor hoger beroep bij de tuchtraad van beroep, overeenkomstig artikel 432bis Ger. W.
Philippe De Jaegere
Bestuurder departement deontologie