Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Deontologie-advies Advies 29
Fiscus en beroepsgeheim / verwerping door de fiscus van verplaatsingskosten van en naar het buitenland / vraag tot opgave van de naam en het adres van de cliënt
Dominique Dombret
![Dominique Dombret](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/Dominique-Dombret_2023-10-12-113552_szsd.jpg)
Merve Köse
![Merve Köse](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/OVB_Portretten-oktober_19_low.jpg)
Ik dank U voor uw brief van 22 maart ll. en kan U als volgt van antwoord dienen :
Ik kan mij volledig aansluiten bij de brief die Mr. X. U geschreven heeft op 10 maart ll. waarin gesteld wordt dat de zaak eerst nog eens onder de aandacht van Mr. (zijn cliënt) zou moeten gebracht worden, welk mogelijk antwoord immers repercussies zo u kunnen hebben op de gebeurlijke verwerpingen van bedrijfsuitgaven, waarvan tot nader order de belastingplichtige nog steeds bewijslast draagt, inclusief het beroepsmatig karakter ervan.
De administratie haalt een aantal argumenten aan om minstens te vermoeden dat een aantal verplaatsingen een privé-karakter hebben.
Wat het ontwerp van brief aan de fiscus betreft, lijkt mij dat in orde.
Per conclusie kan gesteld worden dat naar het oordeel van de tuchtoverheid in het kader van de vraag gesteld hoofdens artikel 334 W.I.B./92 het beroepsgeheim niet geschonden wordt wanneer de inlichtingen welke worden gevraagd louter betrekking hebben op het (gecodeerde) dossier waarin de mogelijke verplaatsingen zich hebben voorgedaan, doch dat het beroepsgeheim wel geschonden is wanneer de naam en het adres of andere identificatiegegevens van het cliënteel worden gevraagd.
Zoals U weet, wordt het Ministerieel Besluit van 6 november 1976 tot vaststelling van de door de advocaten bij te houden boekhouddocumenten (dat onlangs gewijzigd is) door sommigen in vraag gesteld wat zijn wettelijkheid betreft.
Van Goethem beweert dat het Ministerieel Besluit onwettig is als strijdig met artikel 458 daar het toepassingsgebied van artikel 241 W.I.B, dat de tussenkomst van de tuchtoverheid voorschrijft wanneer beroepsgeheim wordt ingeroepen, beperkt (VAN GOETHEM, H., Het beroepsgeheim van de advocaat, Jura Falconis, 1981-82, 214).
Haverans meent dat het formeel in overeenstemming is met de wettelijke regeling van artikel 226 W.I.B. en 221 W.I.B. omdat de advocaat de mogelijkheid wordt geboden aan een inbreuk op zijn zwijgplicht te ontkomen door zijn boekhoudkundige documenten derwijze op te stellen (codenummer) dat de naam van de cliënt niet blijkt (HAVERANS, C., Het beroepsgeheim van de advocaat in het fiscaal recht : geheimhouding en inkomstenbelasting, Fiscofoon, 1986, 90 en speciaal pag. 101 ; STEVENS, J., Regels en gebruiken van de advocatuur te Antwerpen, 2de Ed., nr. 826).
In ieder geval blijkt uit deze studies dat de advocaat de naam en de verdere gegevens betreffende zijn cliënt niet aan de fiscus vermag mede te delen en dat de fiscus daarover ook geen vragen vermag te stellen.
Een advocaat mag zelfs niet antwoorden op de vragen van de fiscus om te weten te komen of honoraria betrekking hebben op een echtscheiding of op een commercieel geding (WAGEMANS, Receuil des règles professionnelles, 1996, 232, 446).
Buiten de hier gevolgde procedure in het kader van artikel 334 Wetboek Inkomstenbelastingen is ook een vraag om advies mogelijk door de fiscus in dergelijk geval bij een consultatieve commissie bestaande uit de stafhouder of zijn plaatsvervanger en twee assessoren, gekozen uit de confraters van de declarant (artikel 249 W.I.B.). Blijkbaar wordt tegenwoordig geen beroep meer gedaan op deze consultatieve commissie.
Stafhouder Jo Stevens
Bestuurder departement deontologie