Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Deontologie-advies Advies 278
Neerleggen conlusie van tegenstrever in een andere zaak
Dominique Dombret
Merve Köse
Vraag
Mr. X van de balie A is als raadsman van de eiser betrokken in een zaak tegen een cliënt van mr. Y van de balie B.
Mr. Y is ook raadsman in een gelijkaardige zaak, ditmaal voor de eiser waarbij de verweerder wordt bijgestaan door mr. Z van het kantoor van mr. X.
Behalve de juridische problematiek hebben beide zaken niets met elkaar te maken. Het betreft verschillende partijen.
In de eerst vernoemde procedure legt mr. Y een conclusie neer waarin hij omstandig (meerdere pagina's) letterlijk citeert uit een conclusie van mr. Z in de andere procedure.
Hij gebruikt hiervoor volgende aanhef :
"Concluante citeert hierna (4.1 t.e.m. 4.5) letterlijk wat dezelfde raadslieden van eiseres in een door hen recent neergelegde conclusie in een andere zaak van auteursrecht voor de Voorzitter van de Rechtbank van ... voorhielden (met dien verstande dat concluante de verwijzingen onderbrengt in voetnoten) [bewijsstukken V, 4, blz. 6 t.e.m. 11 en blz. 16 & 17].
Het gaat om een theoretische, academische, uiteenzetting die, voor zover ze toepasselijk is op de voorgelegde casus (wat in de desbetreffende zaak niet het geval was), dus in casu, geheel juist is en nauwelijks voor verbetering of aanvulling vatbaar is."
Bij zijn stukken voegt mr. Y de volledige conclusie waaruit wordt geciteerd, weliswaar met schrapping van de daarin vermelde namen van de partijen (andere verwijzingen zoals adressen en een naam bleven wel staan).
Mr. X en mr. Z hebben klacht neergelegd tegen mr. Y enerzijds omwille van het feit dat zij menen dat het voorbrengen van de conclusie een schending van het beroepsgeheim is en anderzijds omdat zij van oordeel zijn dat de handelswijze van mr. Y te kwalificeren is als deloyaal procesgedrag.
In een later schrijven stelt mr. Y dat hij niet langer de volledige conclusie van mr. Z zou neerleggen, maar enkel het uittreksel daaruit dat hij ook heeft opgenomen in zijn conclusie en dat een hoofdzakelijk juridische inhoud heeft.
Advies
1.
Van een schending van het beroepsgeheim in de strafrechtelijke betekenis van het woord is er wellicht in deze zaak geen sprake, zeker nu niet langer de volledige conclusie zou worden neergelegd en het citaat zich beperkt tot een juridische argumentatie. Er is hier inderdaad geen sprake van het prijsgeven van de door de cliënt aan mr. Y toevertrouwde geheimen. Mijn advies betreft evenwel niet het strafrechtelijke aspect van de zaak, doch louter het deontologische.
Het beroepsgeheim van de advocaat reikt immers verder dan het strafrechtelijk beteugelde beroepsgeheim. Vanuit deontologisch oogpunt gaat het beroepsgeheim naadloos over in de discretieplicht van de advocaat. Deontologisch is het onderscheid tussen beroepsgeheim en discretieplicht eerder theoretisch en weinig relevant. Beiden hebben tot gevolg dat de advocaat over bepaalde zaken dient te zwijgen of bepaalde zaken niet of slechts in een bepaalde context openbaar mag maken.1
De paradox van het beroepsgeheim van de advocaat bestaat er in dat hij verplicht is om zaken, die zonder enige twijfel onder het beroepsgeheim vallen, toch prijs te geven in het kader van de verdediging van zijn cliënt. De advocaat doet dit hoofdzakelijk in conclusies en pleidooien. Het feit dat de advocaat de zaken die hij verneemt van zijn cliënt prijsgeeft in een conclusie of in een pleidooi ontslaat hem niet van zijn beroepsgeheim buiten deze context. Een feit blijft vertrouwelijk, zelfs wanneer het reeds bekend is aan een aantal personen of in een bepaalde context.2
Het voorwerp van het beroepsgeheim en de discretieplicht is ook ruimer dan het traditionele voorwerp van het strafrechtelijk beteugelde beroepsgeheim. Niet enkel de geheimen die de advocaat van de cliënt verneemt zijn voorwerp van het beroepsgeheim en de discretieplicht, doch alles waarvan de advocaat in de uitoefening van zijn beroep kennis krijgt.3
Zo is ook de conclusie van een tegenstrever en alles wat de advocaat daaruit verneemt zonder enige twijfel vanuit deontologisch oogpunt ook voorwerp van het beroepsgeheim.
Mijns inziens heeft mr. Y hier dit beroepsgeheim, minstens de discretieplicht, geschonden.
2.
De schending van de discretieplicht is evenwel niet het eerste wat in deze zaak vanuit deontologisch oogpunt in het oog springt.
De handelswijze van mr. Y getuigt van een gebrek aan kiesheid.4
Advocaten dienen onafhankelijk te zijn. Deze onafhankelijkheid geldt ook ten aanzien van de eigen cliënt. De advocaat mag zich niet met zijn cliënt vereenzelvigen. Hij dient een zekere afstand te houden ten opzichte van zijn cliënt. Dit is eigen aan de rol die de advocaat speelt in de gerechtelijke orde. Precies deze houding laat de advocaat toe om in verschillende zaken diametraal tegenover elkaar staande juridische standpunten te verdedigen. Dit is eigen aan het beroep van advocaat.
Het spiegelbeeld daarvan is dat de raadsman van de tegenpartij zijn tegenstrever in deze rol erkent. Een advocaat pleit of concludeert niet ad hominem tegen zijn tegenstrever. Hij argumenteert over de zaak, ten aanzien van de tegenpartij, maar niet tegen zijn tegenstrever.
De wijze waarop mr. Y heeft geconcludeerd gaat regelrecht in tegen deze principes.
Niets belette mr. Y om zich in zijn conclusie te laten inspireren door de eerdere conclusie van mr. Z (zonder schending van het auteursrecht). Er bestond evenwel geen enkele noodzaak om expliciet te verwijzen naar het feit dat mr. Z in een andere zaak een stelling had verdedigd die wellicht diametraal staat tegenover de stelling die zij of haar kantoorgenoot in deze zaak moet verdedigen, laat staan dat er een noodzaak bestond om daarvoor letterlijk te citeren uit de conclusie van mr. Z. Dit wel doen, heeft manifest als enige bedoeling de tegenstrever zelf te treffen en hem in een moeilijk parket te brengen, zowel tegenover zijn cliënt als tegenover de rechtbank.
Deze handelswijze is deloyaal en onkies.
De vergelijking met het citeren van bepaalde publicaties die de tegenstrever in een andere hoedanigheid (als rechtsgeleerde) heeft gedaan, gaat niet op. Een conclusie is immers geen gepubliceerd artikel. Terloops weze gezegd dat de kiesheid overigens ook gebiedt dat de advocaat die door zijn tegenstrever gepubliceerde rechtsleer aanhaalt dit met de nodige neutraliteit en terughoudendheid dient te doen.
Mijn advies is dus dat de kwestieuze conclusie van mr. Y in strijd is met de deontologie van de advocaat.
Philippe De Jaegere
Bestuurder Departement deontologie
1 J. STEVENS, Regels en gebruiken van de advocatuur te Antwerpen, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1997, nr. 821.
2 J. CRUYPLANTS en M. WAGEMANS, "Secret professionnel et protection renforcée des échanges avocat – client", J.T. 2005, p. 565.
3 P. LAMBERT, Secret professionnel, Bruylant, 2004, p. 214, nr. 283.
4 artikel 456 Ger.W.