Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Deontologie-advies Advies 273
Inlichtingen door de fiscus
Dominique Dombret
![Dominique Dombret](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/Dominique-Dombret_2023-10-12-113552_szsd.jpg)
Merve Köse
![Merve Köse](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/OVB_Portretten-oktober_19_low.jpg)
Vraag
Een advocaat wordt geconfronteerd met een aantal vragen van de fiscus over zijn voormalige cliënten.
De fiscus steunt zich op de artikelen 322 en 323 WIB92.
Advies
Voor wat betreft de problematiek van de eerbiediging van het beroepsgeheim bij de fiscale controle verwijs ik naar twee artikelen verschenen in Ad Rem.1
De advocaat heeft een plicht tot beroepsgeheim. De grondslag daarvan ligt niet enkel in de strafwet (art. 458 SW.), maar ook in de aard zelf van het beroep van advocaat. Dit wordt herhaald bevestigd door de hoogste rechtscolleges van ons land:
Het beroepsgeheim van de advocaat vindt zijn grondslag in de noodzaak van de beoefenaars van dit beroep om onmisbare waarborgen van vertrouwen te verschaffen. Dit is in het algemeen belang, daar alzo allen die op hen beroep doen, zeker mogen zijn dat ze hun geheimen kunnen toevertrouwen, zonder gevaar dat ze derden ter ore zullen komen.
De effectiviteit van de rechten van de verdediging van iedere rechtzoekende veronderstelt noodzakelijkerwijs dat een vertrouwensrelatie tot stand kan komen tussen die persoon en de advocaat die hem raad geeft en hem verdedigt. Die noodzakelijke vertrouwensrelatie kan alleen tot stand komen en behouden blijven indien de rechtzoekende de waarborg heeft dat wat hij aan zijn advocaat toevertrouwt door die laatstgenoemde niet openbaar zal worden gemaakt. Hieruit volgt dat de regel van het beroepsgeheim, waarvan de schending met name bij art. 458 van het Strafwetboek wordt bestraft, een fundamenteel element van de rechten van de verdediging is.
De advocaat heeft niet enkel een plicht tot beroepsgeheim, hij heeft ook een recht op beroepsgeheim. Het recht van de advocaat om zich te beroepen op het beroepsgeheim is nauw verbonden met zijn plicht tot beroepsgeheim. Dit recht is dus doelgebonden en niet bestemd om de persoon van de advocaat toe te laten zich achter het beroepsgeheim te verschuilen tot eigen voordeel of als scherm voor oneerlijke praktijken.4
Nergens in het Wetboek van Inkomstenbelastingen staat dat de advocaat die wordt geconfronteerd met vragen van de fiscus zou zijn ontslagen van het beroepsgeheim. Integendeel, uit artikel 334 WIB92 blijkt dat de wetgever het beroepsgeheim boven het recht op informatie van de fiscus stelt:
Wanneer een krachtens de artikelen 315, eerste en tweede lid, 315bis, eerste tot derde lid, 316 en 322 tot 324 aangezochte persoon het beroepsgeheim doet gelden, verzoekt de administratie om tussenkomst van de territoriaal bevoegde tuchtoverheid opdat deze zou oordelen of, en gebeurlijk in welke mate, de vraag om inlichtingen of de overlegging van boeken en bescheiden verzoenbaar is met het eerbiedigen van het beroepsgeheim..
In casu stelt de fiscus aan de advocaat vier vragen. Indien de advocaat het antwoord op deze vragen kent, dan is dit wellicht omdat hij deze informatie in het kader van de uitoefening van zijn beroep als advocaat heeft vernomen. Deze informatie valt onder het beroepsgeheim.
De advocaat kan enkel aan de fiscus antwoorden dat hij gebonden is door het beroepsgeheim en dat hij dienvolgens de vragen van de fiscus niet kan beantwoorden.
Ook het feit dat de advocaat in casu werd aangesteld in het kader van de juridische tweedelijnsbijstand dient door de advocaat niet te worden medegedeeld, ook al kan de fiscus op een ander wijze deze informatie achterhalen. Blijkbaar wil de advocaat die informatie trouwens enkel aan de fiscus meedelen om te verantwoorden dat hij op de vraag m.b.t. het rekeningnummer waarmee ereloon werd betaald niet kan antwoorden. Deze verantwoording is niet noodzakelijk. Het beroepsgeheim volstaat.
Indien de fiscus met het antwoord van de advocaat geen vrede mee neemt, zal hij overeenkomstig artikel 334 WIB92 de stafhouder dienen te vatten. Het is de stafhouder die dan in laatste instantie oordeelt of het verstrekken van de gevraagde informatie al dan niet verzoenbaar is met het eerbiedigen van het beroepsgeheim.
Philippe De Jaegere
Bestuurder departement deontologie
1 R.Tournicourt, Beroepsgeheim van de advocaat t.o.v. de fiscale administratie, Ad Rem 2/2002 ; M. Maus, De advocaat, de fiscale controle en het beroepsgeheim, Ad Rem 4/2005.
2 Cass. 18 juni 1974, Pas. 1974 I 1065
3 Arbitragehof arrest 126/2005 van 13 juli 2005
4 J. Stevens, Regels en gebruiken van de advocatuur te Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen 2e editie, nr. 827.2