Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Deontologie-advies Advies 269
Neerleggen niet-gepubliceerde beschikking - beroepsgeheim
Dominique Dombret
![Dominique Dombret](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/Dominique-Dombret_2023-10-12-113552_szsd.jpg)
Merve Köse
![Merve Köse](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/OVB_Portretten-oktober_19_low.jpg)
Vraag
De principiële vraag die voorligt, is de volgende: schendt een advocaat zijn beroepsgeheim wanneer hij een niet gepubliceerde beschikking, waarin hij zelf optrad als advocaat van een van de partijen, neerlegt als stuk in een andere zaak?
Advies
Mr. X schrijft aan stafhouder Y dat er in casu onmogelijk een schending kan zijn van het beroepsgeheim omdat de neergelegde beschikking openbaar was. Het principe dat rechtzettingen en vonnissen openbaar zijn, wordt uitdrukkelijk vermeld in art. 148 G.W. en art. 757 Ger. W. Krachtens art. 1380 Ger.W. kan iedere belanghebbende zelf een afschrift van een uitgesproken vonnis verkrijgen, zo schrijft mr. X.
Dit standpunt van mr. X geldt ongetwijfeld voor de toepassing van art. 458 Sw. Het strafrechtelijk gesanctioneerd beroepsgeheim betreft uitsluitend de “geheimen” waarvan de advocaat in de uitoefening van zijn beroep kennis krijgt. Een per definitie openbaar vonnis is geen geheim.
Het deontologisch gesanctioneerd beroepsgeheim valt evenwel niet volledig samen met het strafrechtelijk gesanctioneerd beroepsgeheim. Algemeen wordt aanvaard dat het deontologisch gesanctioneerd beroepsgeheim ruimer is, zowel qua voorwerp (niet alleen de geheimen, maar alles waarvan de advocaat in de uitoefening zijn beroep kennis krijgt), als qua uitwerking (strafrechtelijk geldt het beroepsgeheim niet wanneer de advocaat in rechte moet getuigen, deontologisch geldt het beroepsgeheim in dat geval principieel wel).
De paradox van het beroepsgeheim van de advocaat, ligt in het feit dat de advocaat voor een goede uitoefening van zijn beroep voortdurend gehouden is zaken openbaar te maken die principieel onder het beroepsgeheim vallen. Hij doet dit in briefwisseling, in conclusies, in pleidooien en soms in verklaringen voor de media.
Het is de vraag of deze aldus openbaar gemaakte gegevens vanaf dat ogenblik ontsnappen aan het beroepsgeheim. Deze vraag is reeds eerder aan de orde geweest in de commissie deontologie. Kan een advocaat, die bepaalde gegevens uit het privé-leven van zijn cliënt prijs geeft in conclusies, diezelfde gegevens ook daarbuiten, bijvoorbeeld in een privé-gesprek met derden, prijsgeven? Vrij algemeen werd aangenomen dat dit niet kon, maar voor de één zou dit een schending zijn van het beroepsgeheim, terwijl voor anderen dit niet langer een schending zou zijn van het beroepsgeheim, maar enkel nog een schending van de discretieplicht, omdat er, na de openbaarmaking in conclusies, geen sprake meer was van geheim.
De vraag of een vonnis ook buiten het kader van de zaak zelf mag worden aangewend, bijvoorbeeld in een ander dossier, is een probleem van dezelfde orde.
Wellicht zullen weinigen er aanstoot aan nemen dat een vonnis als rechtspraak wordt aangewend in een ander dossier, maar de meeste advocaten zullen beamen dat men met de gegevens uit een vonnis niet te koop moet lopen, zelfs al is het vonnis openbaar. De vraag of er hier sprake is van beroepsgeheim, dan wel van discretieplicht en wat het deontologisch onderscheid tussen beide dan wel mag zijn, is geen uitgemaakte zaak.
Na een uitvoerige bespreking kwam de commissie deontologie tot het volgende besluit:
Men moet een onderscheid maken tussen het aanwenden van een uitspraak ad hominem en ad principium. We kunnen alleszins niet als principe stellen dat een advocaat te allen tijde niet gepubliceerde vonnissen of arresten mag aanhalen. Evenmin kan als principe worden gesteld dat het aanhalen van niet gepubliceerde rechtspraak steeds verboden zou zijn omwille van een schending van het beroepsgeheim of de discretieplicht.
Het antwoord op de vraag is wellicht dat de stafhouder in elk concreet geval zal moeten oordelen of de mededeling van een niet gepubliceerd vonnis of arrest op grond van de concrete gegevens van de zaak deontologisch aanvaardbaar is of niet.
Advies na bespreking in de commissie deontologie
Philippe De Jaegere
Bestuurder departement deontologie