Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Deontologie-advies Advies 261
Voorlopige bewindvoerder - ereloonstaat
Dominique Dombret
Merve Köse
Vraag
Mr. X werd bij vonnis d.d. 27.09.2005 aangesteld als voorlopig bewindvoerder over de goederen van de heer Y.
Oorzaak van de aanstelling van een voorlopig bewindvoerder is het feit dat de heer Y ingevolge een drankprobleem leed aan het Korsakov syndroom, met ernstige desoriëntatie in tijd en ruimte.
De heer Y was voordien uit de echt gescheiden en in deze echtscheidingsprocedure werd hij bijgestaan door mr. Z.
Na de vereffening verdeling, waaromtrent een dading werd gesloten, sloot mr. Z zijn dossier af op 5 juli 2005. Mr. Z had van de notaris een bedrag ontvangen van €… en stortte daarvan op 5 juli 2005 een saldo van €… op rekening van de heer Y. Het verschil van €… vertegenwoordigde de kosten en het ereloon van mr. Z.
Na zijn aanstelling als voorlopig bewindvoerder vroeg mr. X aan mr. Z mededeling van zijn staat van kosten en ereloon van 5 juli 2005, hetgeen door mr. Z werd geweigerd. Mr. Z meldde dat hij zijn staat van kosten en ereloon op 5 juli 2005 had overgemaakt aan de heer Y en dat hij voor het overige gebonden was door zijn beroepsgeheim.
Mr. X werd aangesteld als voorlopig bewindvoerder op 27 september 2005.
De aanstelling van een voorlopige bewindvoerder betekent niet noodzakelijk dat de beschermde persoon volledig handelingsonbekwaam wordt. Het is de Vrederechter die de draagwijdte van de handelingsbekwaamheid en de bevoegdheden van de voorlopige bewindvoerder vastlegt (artikel 488bis, f, § 2 B.W.).
De beperkte handelingsbekwaamheid van de beschermde persoon geldt vanaf de indiening van het verzoekschrift tot aanstelling van een voorlopig bewindvoerder (artikel 488bis, i). In casu werd het verzoekschrift neergelegd op 1 september 2005.
De wet bepaalt dat de voorlopige bewindvoerder de nietigheid kan vorderen van handelingen gesteld door de beschermde persoon in strijd met artikel 488bis, f B.W. na de indiening van het verzoekschrift.
Mr. Z heeft zijn opdracht als advocaat ten aanzien van de heer Y afgesloten op 5 juli 2005. Mr. Z heeft op 5 juli 2005 zijn staat van kosten en ereloon overgemaakt aan de heer Y en deze heeft daar blijkbaar geen bezwaar tegen gemaakt. Op dat ogenblik was er juridisch nog geen sprake van beperkte handelingsbekwaamheid.
Het lijkt mij dus dat Mr. X niet de hoedanigheid heeft om vragen te stellen over de staat van kosten en ereloon van Mr. Z, zodat Mr. Z zich terecht op zijn beroepsgeheim beroept.
Dit alles doet geen afbreuk aan de mogelijkheid voor de stafhouder om, zelfs ambtshalve, de ereloonstaat van Mr. Z te onderzoeken in het licht van art. 459 Ger.W. en zo nodig de raad van de Orde te vatten.
Philippe De Jaegere
Bestuurder departement deontologie