Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Deontologie-advies Advies 225
Beroepsgeheim - advocaat getuige van slagen en verwondingen door haar cliënt aan derde oproeping als getuige - geen feiten vernomen in hoedanigheid van advocaat - advocaat moet getuigen onder voorbehoud van vertrouwelijke elementen die haar wel in het kader van haar beroepsuitoefening zouden zijn toevertrouwd.
Dominique Dombret
![Dominique Dombret](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/Dominique-Dombret_2023-10-12-113552_szsd.jpg)
Merve Köse
![Merve Köse](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/OVB_Portretten-oktober_19_low.jpg)
Het Hof van Beroep te Brussel heeft beslist bij arrest tot heropening van debatten om advocaat B als getuige te horen van een incident waarbij aan advocaat D door de heer P opzettelijke slagen zouden zijn toegebracht, die ziekte of ongeschiktheid als gevolg hebben gehad.
Het Hof motiveert :
Overwegende dat het noodzakelijk voorkomt de debatten te heropenen ten einde getuige B verder te onderhoren, meer bepaald met betrekking tot wat ze heeft gezien en gehoord tijdens het incident tussen partijen dat zich in haar aanwezigheid voordeed en derhalve met betrekking tot feitelijke gegevens die geen informatie vormen die inherent vertrouwelijk is en die haar evenmin impliciet of expliciet onder voorwaarde van geheimhouding is toevertrouwd, zodat ze dienaangaande niet door haar beroepsgeheim als advocate is verplicht.
Mr B was de advocaat van partij P ten tijde van het incident en was aanwezig. In principe kan ze dus als getuige worden opgeroepen.
Bij een eerste oproeping heeft zij zich op haar beroepsgeheim beroepen om geen getuigenis te moeten afleggen.
Het arrest anticipeert op een mogelijk verweer in dat verband door te stellen dat het om feitelijke gegevens gaat waarover ze zal ondervraagd worden die geen informatie vormen die inherent vertrouwelijk is en die haar evenmin expliciet of impliciet onder voorwaarde van de geheimhouding zijn toevertrouwd, zodat ze niet door het beroepsgeheim als advocaat is verplicht.
Door aldus te anticiperen op een mogelijke (tweede) weigering, oordeelt het Hof impliciet dat een nieuwe weigering het beroepsgeheim zou afwenden van het doel waarvoor het werd ingesteld zodat het Hof mogelijk van plan is de advocaat te dwingen tot getuigenis door een boete op te leggen.
Het Hof heeft inderdaad een controle over de vraag of het beroepsgeheim niet afgewend wordt van het doel waarvoor het is ingesteld (Cass., 18 juni 1992, Arr. Cass., 1991- 1992, nr 549).
Zo werd al geoordeeld dat een advocaat niet kan weigeren te getuigen wanneer hij een getuige was geweest van een diefstal en slechts na de dagvaarding zich gemeld had als raadsman van de dief (Cass., 27 maart 1905, Pas., 1905, I, 176).
De advocaat zou mogen weigeren te getuigen wanneer ze zich zelf aan vervolging zou bloot stellen door de waarheid te spreken (verbod zelfincriminatie).
U schrijft echter dat haar strafrechtelijk in ieder geval niets kan verweten worden zodat dit middel van het verbod op zelfincriminatie ter zake niet kan gelden.
U schrijft dat Mr B liever niet zou getuigen tegen haar ex-client maar behoudens de specificiteiten van de zaak die Mr B misschien nog mondeling kan toelichten, lijkt mij de redenering van het Hof correct.
Het gaat over feiten die niet tot de beroepsuitoefening van Mr B behoren in die zin dat het niet zou gaan over feiten of gegevens die zij in haar hoedanigheid van advocaat zou vernomen hebben of die haar in deze hoedanigheid zouden zijn toevertrouwd.
De grondslag van het beroepsgeheim is dat de persoon die aanspraak kan maken op de geheimhouding, de professioneel in vertrouwen nam. Het lijkt moeilijk voor te houden dat door beweerdelijk slagen te geven aan de advocaat van de tegenpartij, de ex-cliënt van Mr B, deze in vertrouwen nam omwille van het enkele feit dat deze advocaat daarbij aanwezig was en deze beweerde slagen gezien zou hebben.
Ik ben dan ook geneigd te denken dat in casu het beroepsgeheim van Mr B niet moet spelen.
In verband met de vraag of het getuigenis positief zou kunnen zijn voor de cliënt P als zij als getuige ook de voorgaanden in de echtscheidingsprocedure mag aanhalen, bestaat natuurlijk geen zekerheid.
Het is helemaal niet zeker dat het Hof haar daarover zal ondervragen of haar daarover een uitleg zal laten doen, tenzij dan dat dit betrekking zou hebben op uitlokking of zou neerkomen op verzachtende omstandigheden voor de beweerde slagen, wat dan noodzakelijk lijkt te verwijzen naar wat tijdens het incident zou zijn gezegd en gedaan door Mr D.
Wanneer Mr B getuigt is het, naar ik aanneem, aanneembaar dat haar verklaring zal ingaan tegen deze van de burgerlijke partij Mr D en mogelijk ook van de notaris die op het ogenblik van de feiten aanwezig was.
Het feit dat Mr D Mr B niet meer zou groeten en in het verleden klacht tegen haar zou hebben neergelegd bij de stafhouder met betrekking tot deze zaak omdat ze niet is tussengekomen, kan hieraan weinig veranderen, zoals ook het feit dat er mogelijk een klacht wegens meineed zou volgen.
Ik neem aan dat de stafhouder de klacht van Mr D heeft onderzocht en tot de slotsom is gekomen dat Mr B niets te verwijten viel, zodanig dat het onheus zou zijn en onconfraterneel van Mr D in zijn onconfraternele houding tegenover Mr B te volharden.
Ik neem tenslotte aan dat het Hof tot tweemaal gevraagd heeft dat Mr B zou komen getuigen omdat het Hof door zijn motivering in het tweede arrest de weg wil openmaken naar een eventuele beoordeling van de weigering, wat de mogelijkheid in het verschiet laat dat het Hof een boete zou opleggen wanneer Mr B niet zou getuigen. Alleszins zal ze daarover haar verantwoordelijkheid moeten opnemen want uiteindelijk is de beslissing al dan niet te getuigen haar beslissing die zij in eer en geweten moet nemen.
Wat in elk geval moet vermeden worden is dat Mr B een halve getuigenis zou dienen af te leggen, met name dat ze bepaalde dingen wel zou moeten bekend maken en andere niet, zich in dat laatste geval beroepend op het beroepsgeheim.
Het komt er dus op neer te kijken in eer en geweten of Mr B een ongehinderd getuigenis kan afgeven en of de volledigheid van dat getuigenis niet gehinderd wordt door vertrouwelijke elementen, die wel tot haar beroepsuitoefening behoren. In voorkomend geval zal daar zeker moeten op gewezen worden.
Stafhouder Jo Stevens
Bestuurder departement deontologie