Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Deontologie-advies Advies 217
Erelonen - dagvaarding van de eigen cliënt - toelating van de stafhouder - taxatie door de raad - bepaling door de rechtbank - tuchtsanctie wegens overdreven ereloon
Dominique Dombret
![Dominique Dombret](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/Dominique-Dombret_2023-10-12-113552_szsd.jpg)
Merve Köse
![Merve Köse](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/OVB_Portretten-oktober_19_low.jpg)
Wanneer U de vraag stelt waartoe het uiteindelijk nog dient dat een advocaat vooraf zijn stafhouder toelating moet vragen om zijn cliënt in betaling van zijn ereloon te dagvaarden, indien de stafhouder niet gerechtigd zou zijn de toelating te weigeren, wil ik er vooreerst op wijzen dat de toegang tot de rechter een grondrecht is en een recht dat beschermd wordt specifiek door het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
In principe is er dus weinig bewegingsruimte voor de stafhouder, hoewel in de bekende zaak Boers voor de Europese Commissie voor de Rechten van de Mens (nr. 15158/89) de klacht van de Nederlandse advocaat Boers tegen de Belgische Staat onontvankelijk werd verklaard wegens manifeste ongegrondheid in de zin van artikel 27 § 2 van de Conventie (Rev. Trim. dr. homme, 93, 602, en noot LAMBERT, P., L'autorisation d'assigner un confrère avocat).
De heer Boers hield voor dat het verbod van de Antwerpse stafhouder om zijn vroegere Antwerpse advocaat te dagvaarden in beroepsaansprakelijkheid, hem toegang tot de rechtsmacht ontzegde (artikel 6, § 1 E.V.R.M.) en de vrije keuze van raadsman (artikel 6 en 6, § 3 C.E.V.R.M.) schond.
De Commissie verwierp het verzoek van de heer Boers als onontvankelijk en oordeelde dat de regel van deontologie die de stafhouder toelaat zulk gebod of verbod op te leggen aan een advocaat van zijn balie, tot doel heeft de animositeit binnen de balie te vermijden en een nadelige publiciteit voor de betrokken advocaat en zijn orde.
De Commissie was van oordeel dat bedoeld verbod de toegang van de heer Boers tot het gerecht niet heeft belet, dat deze beslissing slechts een (toegelaten want beperkte) vorm van de reglementering van de toegang uitmaakt die er niet op neerkomt dat het recht op toegang tot het gerecht van zijn substantie zou beroofd zijn, daar een andere binnen- of buitenlandse advocaat niet gehouden door het Antwerpse reglement of verbod toch wel kon optreden en verzoeker bovendien zelf conform artikel 728, 700 en 517 Ger.W. de procedure kon inleiden.
Natuurlijk heeft deze beslissing slechts betrekking op de veronderstelling dat elke andere advocaat dan deze van de eigen balie de procedure kon inleiden. Indien het reglement op de opvolging, zoals thans voorgesteld aan de algemene vergadering zou worden goedgekeurd zou deze regel zonder verder belang worden omdat in het ontwerp reglement opvolging eender welke advocaat ook van de eigen balie kan optreden in de ereloonbetwisting met de voorganger (dit reglement is ondertussen goedgekeurd door de OVB op 3 november 2004, B.S. 16 november 2004).
Vanzelfsprekend hangt er ook een ontradend effect aan de tussenkomst van de stafhouder, aan welk ontradend effect de betrokken advocaat al dan niet gevolg kan geven en de stafhouder dan voor zijn verantwoordelijkheid stellen al dan niet een tuchtzaak wegens de overtreding van zijn verbod in te leiden. Dan zal de tuchtraad oordelen wie het bij het rechte eind heeft.
Het vragen van een toelating aan de stafhouder heeft dus, anders dan Lambert oordeelde, toch wel wat meer in zich dan louter een beleefdheidsverzoek.
Ook in de administratieve procedure zal de stafhouder normaal het initiatief nemen en hij zal ook de zaak aanhangig maken voor de raad en dat zal gebeuren bij gewone oproeping in de vorm van een tuchtprocedure en een tegensprekelijk debat voor de raad voor gevolg hebben.
Deze tegenspraak zal zich beperken tot de advocaat tenzij de raad de cliënt oproept om gehoord te worden. De cliënt zal zeker geen partij zijn in deze administratieve procedure, hoogstens een getuige.
Wat betreft uw volgende vraag, deze is iets moeilijker.
Wanneer de stafhouder van de zaak een tuchtzaak maakt, dus een onderzoek doet of laat doen, en de zaak als een tuchtzaak voorbrengt voor de raad van de Orde, rijst de vraag, of de raad nog wel kan oordelen wanneer hij reeds in een administratieve procedure heeft geoordeeld dat de staat overdreven is.
De tuchtrechter heeft zich dan immers reeds, zij het in een andere hoedanigheid als administratieve rechter, uitgesproken en is niet meer onbevangen tegenover de vraag die in de tuchtprocedure moet gesteld worden.
Nu is het wel zo dat het tuchtaspect in zekere mate losstaat van een mogelijke detaxatie in deze zin dat het meer vereist dan louter een te hoog geacht ereloon (STEVENS, J., Regels en gebruiken van de advocatuur te Antwerpen) 2de Ed., nr 760.2).
Detaxatie als dusdanig is geen reden tot sanctie en is ook geen straf, zodat de regel non bis in idem niet zou kunnen ingeroepen worden (Antwerpen, Tuchtraad van Beroep, 9 januari 1992).
Een vergissing te goeder trouw is altijd mogelijk, maar indien de advocaat regelmatig kort opeen of schromelijk overdreven erelonen vraagt, is er geen sprake meer van goede trouw. Hij overtreedt de regels van zijn beroep indien hij zijn oordeel i.v.m. de staat niet zorgvuldig heeft getoetst aan de wettelijke normen of gebruiken en de regels van zijn beroep (Sententie raad van de Orde Antwerpen, 24 juni 1991) of indien hij zich moeilijk zou hebben kunnen vergissen in een begroting en gemakkelijk tot een evenwichtige begroting had kunnen komen (Tuchtraad van Beroep Antwerpen, 9 januari 1991, die ook stelt dat de betrokkene aldus niet te goeder trouw heeft gehandeld).
Toch blijft uw opmerking m.i. verantwoord omdat de raad wat het bedrag van het ereloon betreft toch reeds zijn mening heeft laten kennen en de betrokken advocaat juist kan oordelen in de tuchtzaak dat de detaxatie door de raad niet verantwoord was. Vermits hij het recht heeft, ingevolge het Paklons-arrest, de detaxatie voor de rechtbank aan te vechten moet hij die ook kunnen aanvechten voor de tuchtraad.
In de veronderstelling de advocaat, wat zijn recht is, na detaxatie zijn staat blijft handhaven en in rechte blijft vorderen tot er een beslissing komt van de rechtbank die de detaxatiebeslissing van de raad bijtreedt, is er dus wel een probleem.
Let op wanneer, zoals geschetst, de stafhouder zou gewacht hebben met het adiëren van de tuchtraad totdat de rechtbank zou hebben uitgesproken, zou waarschijnlijk reeds minstens een deel van de raad vervangen zijn zodat hij mogelijk in een andere samenstelling zou oordelen dan ten tijde van de detaxatiebeslissing.
Met de nieuwe op stapel staande hervorming van het tuchtprocesrecht zou het probleem zich niet stellen omdat in dat geval de tuchtraad niet dezelfde samenstelling zou hebben als de raad van de Orde, zodat ook dit probleem van de baan zou zijn.
Een praktische oplossing, om in de huidige stand van de wetgeving het dilemma te ontlopen, zou er m.i. kunnen in bestaan dat de stafhouder de advocaat oproept, wanneer hij zelf oordeelt dat de staat schromelijk overdreven is, voor de raad in tuchtzaken waarbij de raad twee dingen doet : nl. hij oordeelt over het bedrag van de staat en vermindert deze gebeurlijk, en bovendien ingevolge de oproeping in tuchtzaken legt hij de passende tuchtstraf op.
Er is m.i. bij het lezen van de tekst van artikel 459 geen enkel bezwaar tegen het samenvoegen van de diverse bevoegdheden van de raad in een tuchtprocedure ; dus zowel taxatie als tuchtstraf kunnen in één en dezelfde procedure volgens de regels van het tuchtprocesrecht voor de raad van de Orde worden afgedaan.
Stafhouder Jo Stevens
Bestuurder departement deontologie