Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Deontologie-advies Advies 213
Omzendbrief aan alle leden van de balie - vrijdheid van meningsuiting - racistische daden - mandatarissen en/of leden van partij - uitspraken over het gerecht
Dominique Dombret
![Dominique Dombret](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/Dominique-Dombret_2023-10-12-113552_szsd.jpg)
Merve Köse
![Merve Köse](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/OVB_Portretten-oktober_19_low.jpg)
1. Laat mij vooraf stellen dat het versturen van een omzendbrief aan de leden van zijn balie, als een vorm van vrijheid van meningsuiting, op geen enkel juridisch of deontologisch bezwaar stuit.
De stafhouder heeft daarover a priori geen censuur of toelating te geven, en voor zover dergelijke positiename niet beledigend of nodeloos kwetsend is, wat mij niet het geval lijkt te zijn, moet de stafhouder daarover geen positie innemen.
Dit initiatief kadert in het vrij debat dat ook tussen beroepsbeoefenaars moet kunnen gevoerd worden.
De regels van de confraterniteit, het wederzijds optreden van confraters gestoeld op welwillendheid, staan aan dergelijk debat niet in de weg.
Of het debat opportuun is laat ik aan de beoordeling van de betrokken confrater.
2. Ik begrijp dat het om een meningsuiting gaat, niet om een klacht die de betrokken confrater tegen welbepaalde confraters, (toekomstige) mandatarissen van een bepaalde partij wenst neer te leggen.
In dat geval immers zou het aan de stafhouder staan (hij kan ook van ambtswege een onderzoek instellen) om de klacht te onderzoeken en om het passend gevolg eraan te geven in het kader van de bevoegdheden die uitsluitend de zijne zijn.
3. Enkel in dat laatste kader veroorloof ik mij enkele randbemerkingen te maken, want ik voel mij niet geroepen in het debat ten gronde dat Mr X. op gang wenst te trekken, stelling te nemen :
- De briefschrijver gaat er m.i. ten onrechte van uit dat het arrest van het Gentse Hof van 21 april 2004, indien niet vernietigd door het Hof van Cassatie, voor gevolg zou hebben dat een (toekomstig) mandataris van de betrokken partij, door zijn aanhangen van het ideeëngoed van de partij, racistische daden stelt, waardoor hij onwettige middelen gebruikt om zijn politieke overtuiging over te brengen, en dus in strijd handelt met zijn advocateneed (artikel 429 Ger.W.).
Het arrest heeft echter helemaal niet dergelijke draagwijdte, noch gevolgen. Het oordeelde enkel over een welbepaalde "infractionele periode" nl. 2 juli 1999 tot 29 januari 2001 (Eva Brems en Sebatien Van Droogenbroeck, Le Vlaams Blok, Groupement raciste. À propos de l'arrêt de la Cour d'Appel de Gand du 21 avril 2004, J.T., 2004, 594).
Het arrest zegt niets over de huidige stellingnamen van die partij, die, zo vernemen wij in de pers, aan herziening van haar standpunten en programma's werkt.
- Het arrest zelf verwijst naar de politieke onschendbaarheid van politieke mandatarissen, welke is vastgelegd door artikel 58 van de Grondwet.
Ook het EHRM heeft bijzondere aandacht voor de vrije meningsuiting van verkozen politieke mandatarissen, die hun kiezers en dezer belangen vertegenwoordigen, en daarom genieten de meningen die zij vertolken in beginsel een hogere bescherming (EHRM : 23 april 1992, Castells t/ Spanje, § 42 ; 27 april 1995, Piermont t/ Frankrijk, § 76 ; 10 oktober 2000, Ibrahim Aksoy t/ Turkije, § 59 ; 27 februari 2001, Jeruzalem t/ Oostenrijk, § 36).
- In hun artikel "De antiracismewet na het Vlaams Blok-arrest" (NJW, 2004, 718 e.v.) besteden Stefan Sottiaux en Jochum Vrielink aandacht aan de noodzaak van uitdrukkelijke doch marginale toetsing van het moreel element van het misdrijf ("is het ingegeven door racisme of xenofobie ?"), van steun aan racistische organisaties, nl. door "het behoren tot die vereniging of groep of het verlenen van medewerking aan die vereniging of groep".
"Om strafbaar te zijn moet een uiting dus al met al, gezien zijn inhoud en context, aanzetten tot bepaalde feiten of reacties, en moet de rechter marginaal toetsen of de uiting is ingegeven door racisme en xenofobie" (pag. 723, nr 17).
"De rechter zal, m.a.w., in elke concrete situatie moeten nagaan of een racistische of discriminatoire uiting, rekening houdend met de gebruikte woorden, de context en het opzet van de spreker, kan worden uitgelegd als een aansporing van derden tot een bepaalde actie of houding" (pag. 724).
Ook wijzen zij er op dat "een pleidooi voor een discriminerende wetswijziging niet mag worden gelijk gesteld met het aanzetten tot discriminatie in de zin van artikel 1" (ibidem).
Een restrictieve interpretatie is dus van toepassing, en niet elke steun van of sympathie voor een partij houdt een inbreuk in op de antiracismewet.
De auteurs zetten zich immers af tegen de notie "guilt by association", die tijdens het Mc Carthiïsme in de Verenigde Staten opgang deed tot ze door het hooggerechtshof werd veroordeeld in een arrest van 1961.
Het Gentse Hof oordeelde dat iemands vereniging met een criminele organisatie slechts kan worden gestraft indien die persoon ook de bijzondere intentie heeft om de verboden doelstellingen van die organisatie te ondersteunen ; dus concreet gezegd, indien men de partij steunt omdat men specifiek de racistische oogmerken van de partij zou onderschrijven en willen bevorderen, wat veronderstelt dat er een bijkomende meningsuiting van de betrokken persoon is geweest ofwel wanneer de relatie en band van de vervolgde persoon met de bedoelde vereniging of groep van bijzondere nauwe aard is en elke andere interpretatie zou uitsluiten.
De rechter moet dus volgens dezelfde auteurs nagaan en wel op marginale wijze of de medewerking van concrete personen of rechtspersonen wel is ingegeven door de bedoeling bij te dragen aan de racistische doelstellingen van die groep (pag. 729).
Daarbij moet niet vergeten worden dat het Gentse Hof zelf stelde dat het de betrokken partij vrij staat duidelijk afstand te nemen van het verleden en naar de toekomst toe het haar toegerekende wederrechtelijke handelen te staken.
Men mag er m.a.w. niet zonder meer van uitgaan dat de personen die het Vlaams Blok ondersteunen door er voor te stemmen, door zich politiek te engageren voor deze partij, dat enkel doen omdat ze de mogelijke racistische standpunten van deze partijen zouden willen steunen.
Velen wijten het succes van het Vlaams Blok juist aan het feit dat het de "enige" oppositiepartij is, zodat ze veel stemmen van misnoegden en proteststemmers of van mensen die zich in de klassieke partijen niet kunnen terugvinden ontvangen.
Het is dus wat eenvoudig om al de sympathisanten van deze partij op een hoop te gooien en te zeggen dat zij racisten zijn en derhalve racistische inbreuken plegen door deze partij te steunen of ervoor te stemmen. Dat zou puur Mc Carthiïsme zijn (voor een niet wetenschappelijke stem : Mc Carthy rukt weer uit, van John De Wit, in : De Juristenkrant, nr 92, 23 juni 2004, pag. 2).
- Mr X. citeert enkele arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens i.v.m. de vrije meningsuiting van advocaten, in zaken waar ze als advocaat of als partij zijn opgetreden.
Hier gaat het om politiekers die zich uitspraken over "het gerecht" veroorloven, en volgens Mr X. "het volk" boven het gerecht verkiezen.
Kritiek van politiekers op bepaalde uitspraken van de rechtbanken en hoven is in België niet zeldzaam, en politiekers van alle partijen hebben er zich bij tijd en wijle aan bezondigd.
Er is vanuit het raison d'état, het algemeen belang en het vertrouwen in de rechtsstaat en het gerecht heel wat op aan te merken. Vanuit de vrijheid van meningsuiting, zeker van politiekers, bijzonder weinig.
Uit het feit dat deze politiekers ook advocaten zouden zijn, kan m.i. geen beperking van hun vrijheid terzake worden geconstrueerd. Kritiek hoeft bovendien m.i. niet enkel opbouwend te zijn.
- De gehoorzaamheid conform artikel 429 Ger.W. houdt niet in dat advocaten (zeker indien ze parlementsleden of politieke mandatarissen zijn) steeds respect moeten hebben voor de wetten van het Belgische volk. Ze mogen ze enkel niet overtreden en geen onwettige middelen gebruiken om ze te veranderen.
De Orde heeft niet het recht zich te mengen in daden die de uitoefening van politieke rechten uitmaken, of in politieke opinies (STEVENS, Regels en gebruiken in de advocatuur te Antwerpen, 1997, nr 914 en 915, pag. 713).
Het kan ook niet dat men bepaalde uitspraken van politieke leiders van de betrokken partij zouden doen doorgaan als uitspraken van de confraters geviseerd in de open brief.
Een advocaat kan in zijn deontologische plichten maar tekort schieten met betrekking tot wat hijzelf doet en de opinies die hijzelf ventileert.
- Tenslotte meen ik niet dat een advocaat die zich openlijk tot extreem rechts bekent als sympathisant of kandidaat op dergelijke lijst, thans meer laakbaar handelt als zijn confraters die dat 20 à 25 jaar geleden voor extreem links deden, of dat dezen de waardigheid van de Orde in gedrang brengen, of deze Orde schade toebrengen.
De Orde heeft niet tot taak in de politieke opinies van haar leden geïnteresseerd te zijn, noch daarover uitspraken te doen.
Stafhouder Jo Stevens
Bestuurder departement deontologie