Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Deontologie-advies Advies 200
Advocaat, houder van het stuk, dat het akkoord van zijn ex-cliënt met een schikking te decreteren voor de rechtbank inhoudt, kan dit mededelen aan zijn ex-tegenstrever
Dominique Dombret
![Dominique Dombret](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/Dominique-Dombret_2023-10-12-113552_szsd.jpg)
Merve Köse
![Merve Köse](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/OVB_Portretten-oktober_19_low.jpg)
Het probleem betreft een akkoord tussen raadslieden in correspondentie tot stand gebracht, en dat door de Vrederechter moest opgenomen worden in een vonnis.
De raadsman van partij A had de voorzorg genomen een brief aan haar cliënt met de termen van het akkoord voor akkoord te doen ondertekenen en dateren door haar cliënt.
Op de zitting, waar zij niet verscheen omdat zij haar confrater verzocht had iemand voor haar te laten verschijnen om het akkoord te doen decreteren, verscheen echter haar cliënt A, die prompt het akkoord ontkende.
De Vrederechter oordeelde dat het akkoord niet bewezen was door de enkele briefwisseling tussen de beide advocaten (wat een correct standpunt is) en dat het mandaat ad litem evenmin volstaat om namens de cliënt een akkoord te sluiten (wat ook weer op zichzelf juist is).
De Vrederechter stelt verder vast dat, indien de bevestiging van het akkoord bestaat, deze niet wordt voorgebracht, en dat hij dergelijke bevestiging ook niet hoofdens artikel 877 Ger.W. kan voorleggen in rechte, omdat een advocaat gebonden is tot beroepsgeheim en de cliënt hem hiervan niet kan ontslaan.
Bovendien, zegt de Vrederechter, kan de advocaat voor de rechtbank niet getuigen over feiten waarvan hij als advocaat en in de uitoefening van zijn beroep kennis kreeg (artikel 23 en 25 D.R.H.R. - uitgave 2003).
Nu vraagt de advocaat van de tegenpartij B aan zijn ex-tegenstreefster de advocaat van partij A of zij bereid is hem het ondertekend document mede te delen.
Kan de advocaat, die ondertussen niet meer de raadsman is van haar cliënt, het akkoord alsnog mededelen aan haar voormalige tegenstrever ?
In principe is het natuurlijk zo dat de advocaat van partij B de bevestiging had kunnen vragen aan zijn confrater, advocaat van partij A, dat het akkoord wel degelijk was onderschreven door de partij zelf. Mogelijk is die bevestiging ook wel mondeling gegeven. Dat weet ik niet.
Ik meen echter dat de Vrederechter een vergissing maakt waar hij stelt dat deze kwestie het beroepsgeheim van de advocaat van partij A aangaat en dat de cliënt haar daarvan niet kan ontslaan.
Wanneer een advocaat met het oog op het sluiten van een akkoord en het decreteren van dat akkoord in rechte, zijn cliënt de termen van het akkoord laat ondertekenen, dan laat hij eigenlijk een stuk ondertekenen dat voor de procedure is bestemd. Met name voor het geval de rechtbank of de tegenstrever zou vragen naar de machtiging om een akkoord te sluiten en te doen decreteren.
Inderdaad heeft de Vrederechter terecht opgemerkt dat het mandaat ad litem daartoe niet volstaat.
Wij moeten dus in eerste instantie vaststellen dat hier een stuk is gemaakt dat bedoeld was om gebruikt te worden voor de rechtbank of minstens voor kennisgeving aan de confrater.
Dat dit (alsnog) niet geschied was, doet niets af van de aard van het stuk. Het was een stuk dat de roeping had een officiële bestemming te krijgen.
Men kan er dus aan twijfelen dat dit stuk zou behoren tot het beroepsgeheim van de advocaat omdat het juist voor een niet geheim gebruik bestemd was.
Bovendien is het zo dat hoewel een advocaat niet kan getuigen over feiten voor de rechtbank waarvan hij als advocaat en in de uitoefening van zijn beroep heeft kennis genomen, hij wel het recht heeft zijn beroepsgeheim te doorbreken, zonder daartoe een getuige te moeten worden, telkens wanneer hij op zijn eigen verantwoordelijkheid aangesproken wordt en zich moet verdedigen tegen aantijgingen, van strafrechtelijke, burgerlijkrechtelijke of tuchtrechtelijke aard.
De tegenpartij en de tegenstrever van de raadsman van partij A zouden kunnen voorhouden dat er een burgerlijke of minstens een tuchtrechtelijke fout gepleegd is door deze advocaat omdat de indruk zou gegeven zijn van een mandaat dat in werkelijkheid niet bestond, en daarop moet de advocaat van partij A zich kunnen verdedigen.
Haar verdediging kan en moet bestaan in mededeling van het stuk aan de advocaat van partij B dat speciaal om de volmacht te bewijzen is opgemaakt.
Het geldt een eenvoudige toepassing van een regel dat een advocaat die wordt aangevallen, desnoods zijn beroepsgeheim mag doorbreken om aan te tonen dat hijzelf niet foutief gehandeld heeft.
Het recht van de verdediging gaat hier boven de plicht tot geheimhouding (Cass., 23 december 1998, J.L.M.B., 1999-61/84; STEVENS, J., Regels en gebruiken van de advocatuur te Antwerpen, 697, nr 820).
Er mag bovendien onderstreept worden dat het hier niet gaat om een vertrouwelijk stuk doch om een stuk dat een procedurele roeping had, minstens een roeping van bewijsdocument tegenover de tegenstrever.
Ik meen dus dat de mededeling van het stuk aan de advocaat van de tegenpartij terzake geen bezwaren oproept, ook niet indien de advocaat in kwestie niet meer de raadsman is van partij A.
Stafhouder Jo Stevens
Bestuurder departement deontologie