Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Deontologie-advies Advies 199
Conclusie per mail niet doorgekomen bij confrater wegens incompatibele software - verplichting van ontvanger om dadelijk te reageren - verplichting van verzender om dan dadelijk kopie op papieren drager te bezorgen.
Dominique Dombret
![Dominique Dombret](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/Dominique-Dombret_2023-10-12-113552_szsd.jpg)
Merve Köse
![Merve Köse](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/OVB_Portretten-oktober_19_low.jpg)
Artikel 42 Ger.W. werd gewijzigd en alinea 2 en 3 toegevoegd bij artikel 4 van de wet van 20 oktober 2000, B.S. 22 december 2000, waarbij de elektronische post toegelaten werd.
Dit artikel werd aangevuld met de volgende bepaling:
"Een mededeling, kennisgeving of neerlegging die per gewone brief kan geschieden, kan eveneens geldig per fax of per elektronische post geschieden voor zover de geadresseerde een faxnummer of elektronisch adres opgeeft, dan wel regelmatig gebruikt.
Een mededeling, kennisgeving of neerlegging die bij een per post aangetekende brief dient te geschieden, kan eveneens geldig per fax of per elektronische post geschieden, mits dit een ontvangstbewijs oplevert vanwege de geadresseerde.".
Er is dus geen twijfel dat conclusies per elektronische post kunnen overgemaakt worden (Francis de Clippele, Wettelijke regeling voor de elektronische handel, T.B.H., 2001, 335).
De wet zegt eigenlijk niets over het probleem van een onleesbaar toegestuurde tekst.
Mij komt voor dat het de afzender is die er zich moet van vergewissen dat zijn correspondent de elektronische mededeling ook kan ontvangen. En dat het de ontvanger is die dadelijk moet reageren indien de zending niet of onklaar doorkwam.
Hoofdens de bepaling van de wet is een kennisgeving per e-mail wel de officiële mededeling en dus niet slechts een bijkomende mededeling.
Het probleem dat ons bezig houdt, is een probleem eerder van deontologische dan van wettelijke aard. Het gaat er om dat advocaten onder mekaar, gezien de regels van de confraterniteit, de bezorgdheid aan de dag moeten leggen om de mededelingen zoals de wet die toelaat te laten geschieden op zulke wijze dat de correspondent daar ook effectief kennis van kan nemen.
Dus niet enkel het elektronisch adres is van belang, doch ook de vraag of de apparatuur compatibel is en of de mode waarin het bericht werd gestuurd ook kan gecapteerd en omgezet worden door de apparatuur van de correspondent.
Is dat niet zo, dan lijkt het mij zo te zijn dat degene die het bericht heeft verstuurd, er moet voor zorgen dat een doublure per gewone post of op enig andere voor zijn correspondent acceptabele wijze terecht komt.
Wanneer de betrokken advocaat op de hoogte wordt gebracht van een compatibiliteitsprobleem met de apparatuur van zijn correspondent betekent dat dat hij weet dat hij de correspondent op deze wijze niet kan bereiken en het zou zelfs van kwade trouw en van onconfraterniteit getuigen dan niet de nodige maatregelen te nemen opdat de confrater wel degelijk in het bezit zou gesteld worden van een leesbare tekst.
Het is niet voldoende dat men een gebruik maakt van "de meest courante technologie", vermits ook voor degenen die helemaal geen technologie hebben de advocaat steeds verplicht is op papieren drager verder te werken met gewone brieven desnoods.
Of deze conclusies daarom uit de debatten kunnen geweerd worden, is niet het probleem van de stafhouder doch het probleem van de rechter.
Mij komt voor dat beide advocaten hier, uit hoofde van hun deontologie en van de confraterniteit die ze mekaar verschuldigd zijn, de nodige coulance aan de dag moeten leggen, de ene om te zorgen voor de uitvoering op vol papier van wat hij aan de andere moest bezorgen en de andere om daarmee dan ook genoegen te nemen, moge het zijn dat door heel deze discussie enige vertraging in de beschikbaarheid van de conclusies is gekomen. Maar dat kan eventueel op een andere manier opgelost worden door bv. minnelijk nog bijkomende conclusietermijnen aan mekaar toe te staan.
Stafhouder Jo Stevens
Bestuurder departement deontologie