Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Deontologie-advies Advies 189
Vertrouwelijkheid van briefwisseling - geen officiële brief - geen toepassing van loyaliteitsregel (in casu)
Dominique Dombret
![Dominique Dombret](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/Dominique-Dombret_2023-10-12-113552_szsd.jpg)
Merve Köse
![Merve Köse](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/OVB_Portretten-oktober_19_low.jpg)
De vraag betreft de officialiteit van een brief van Mr. A. van 2 april gericht aan zijn confrater, waarop slechts op 28 augustus door deze wordt geantwoord met de betwisting van het officieel karakter van bedoelde brief.
De vraag is vooreerst of het kan gaan om een officiële brief, vervolgens of hij mag gebruikt worden in rechte, vervolgens of de loyaliteit niet oplegt dat een advocaat wanneer hij een dergelijke brief ontvangt en hem niet als officieel wilt beschouwen dat ook onmiddellijk meldt, en tenslotte hoe eventueel de loyale toepassing van het reglement terzake kan hersteld worden.
1. Vooreerst lijkt het mij duidelijk te zijn dat het niet om een officiële brief kan gaan. De brief heeft als hoofding "officieel" en Mr. A. lijkt niet te begrijpen dat de brief door zijn tegenstrever niet werd aanvaard vermits hij een ingebrekestelling inhoudt.
In werkelijkheid houdt de brief verschillende vaststellingen in, nl. dat er in het pand een handelsfonds wordt uitgebaat en dat de huur zeer laattijdig wordt betaald. Daarnaast worden verschillende uitdrukkelijke voorbehouden geformuleerd, o.m. voor het vorderen van verwijlsinteresten wegens grovelijke schending van de huurovereenkomst en tenslotte wordt er een laatste aanmaning gegeven om de bepalingen van de huurovereenkomst na te leven.
2. Het lijkt mij evident dat een dergelijke brief niet onder de uitzonderingsregels, nl. die regels die maken dat een brief die tussen confraters normaal een confidentieel karakter heeft in de uitzonderingsgevallen van het reglement een officieel karakter bekomt, kan vallen.
De derde uitzondering: een door de geadresseerde uitdrukkelijk als niet vertrouwelijk aanvaarde mededeling, die zonder voorbehoud en niet vertrouwelijk is gedaan, om er kennis van te geven aan de andere partij (artikel 2, 3° van het reglement, zoals gewijzigd bij besluit van 8 mei 1980 waar het woord uitdrukkelijk werd toegevoegd) speelt hier niet. De brief werd niet uitdrukkelijk aanvaard noch schriftelijk noch mondeling. Daarover bestaat niet de minste twijfel.
Stafhouder Lindemans heeft geschreven (Deontologie - briefwisseling tussen advocaten, Uitgave van de Orde van Advocaten te Antwerpen en de Vlaamse Conferentie bij de balie te Antwerpen, pag. 18 onder punt 32) dat de loyaliteit gebiedt dat de ontvangende advocaat ten spoedigste duidelijkheid brengt. Legt hij die loyaliteit niet aan de dag, dan nog wordt dit niet beteugeld door het officieel karakter van de brief toch als impliciet aanvaard te beschouwen, schrijft deze auteur.
Ook voor de vierde uitzondering van het reglement (artikel 2, 3°-bis) komt de brief niet in aanmerking als "niet vertrouwelijk aangemerkte mededeling met een nauwkeurige omschrijving van precieze feiten, en het antwoord daarop, die een gerechtsdeurwaardersexploot of een mededeling van partij tot partij vervangt".
Zoals reeds meerdere keren gesteld (Lindemans, pag. 19; Stevens, J., Regels en gebruiken van de advocatuur te Antwerpen, 1997, Kluwer, nr 844 en advies nr 4 van het departement deontologie van de VVB), moet het gaan om "de naakte feiten".
Beargumenteerde feiten kunnen dus niet (Lambert, P., Règles et usages de l'avocat du Barreau de Bruxelles, 1994, pag. 581, noot 53).
Er kan dus geen sprake zijn onder deze uitzondering van ingebrekestellingen, formuleren van uitdrukkelijke voorbehouden of aanmaningen.
Om deze redenen kan deze brief dus niet als een officiële brief worden beschouwd.
3. U zou zich echter kunnen afvragen of ook onder punt 2, 3°-bis van het reglement de regel van de loyaliteit niet moet gerespecteerd worden (artikel 3 van het reglement).
De stafhouder zorgt immers in voorkomend geval voor de loyale toepassing van artikel 2. Volgens Lindemans, pag. 21 sluit het artikel uit dat de stafhouder de macht wordt gegeven om op loyaliteitsgronden af te wijken van het reglement, en bij betwisting tussen raadslieden de overlegging toe te laten van briefwisseling tussen advocaten die niet onder de uitzonderingen valt onder te brengen. Hij waakt enkel over de loyale toepassing.
Indien men deze opvatting volgt, wat mij verkieselijk toeschijnt, dan is er nooit sprake van dergelijke brief voor te brengen. Dan zou de loyaliteit enkel voor gevolg kunnen hebben dat de advocaat van de andere zijde, vermits hij de brief heeft ontvangen en uit eigen weten weet dat hem dergelijke brief is geschreven, niet mag ontkennen dat er een brief is geschreven in voorkomend geval met deze en gene inhoud.
4. Ik meen echter dat in dit geval er geen aanleiding toe is om de regel van de loyaliteit toe te passen.
In de context waarin de brief geschreven werd, met name nadat de betwisting reeds tussen partijen was ontstaan en gepleit en waarbij kort na de brief een vonnis is tussengekomen dat richtinggevend is geweest voor de verdere houding van de partijen, kan men de stelling van
Mr. B. bijtreden dat hij niet heeft willen reageren op de brief omdat hij dacht dat de zaak reeds afgelopen was en de brief dus zonder verder belang was.
Zijn gebrek aan reactie kan in die omstandigheden moeilijk als deloyaal worden omschreven. Het is maar nadat de andere partij in beroep is gegaan en op dat moment de brief wenste voor te leggen, dat het belang van de brief voor de andere partij gebleken is.
De controle over de loyaliteit van de houding van de advocaat in verband met dergelijke brief kan immers maar een marginale controle zijn, nl. wat manifest onloyaal zou zijn. In dit geval kan er moeilijk sprake zijn van een manifest onloyale houding gezien de context van de zaak.
5. Aan de andere kant mag een eenvoudig beroep op de loyaliteitsregel toch niet telkens voor gevolg hebben dat aan de regels van het Nationaal Reglement afbreuk wordt gedaan ten voordele van een partij die manifest deze regels niet heeft gevolgd. Dergelijke partij moet in principe de gevolgen dragen van zich niet gevoegd te hebben naar de regels van het reglement.
Ik meen dan ook dat in casu moet vastgesteld worden dat de brief niet officieel was en derhalve niet kon gebruikt worden in rechte, en dat een loyaliteitsregel terzake daarvoor geen uitzondering moet voorschrijven in deze zaak, zodat de brief moet blijven wat hij is, met name een vertrouwelijke brief zonder verdere gevolgen voor de procedure.
Vermits de brief in Antwerpen moet gebruikt worden, naar ik heb begrepen, is het de stafhouder van Antwerpen die terzake de eindbeslissing moet nemen.
Stafhouder Jo Stevens
Bestuurder departement deontologie.