Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Deontologie-advies Advies 166
Vertrouwelijkheid van briefwisseling - artikel 2, 4° Nationaal Reglement - regelingsvoorstel van advocaat achteraf ingetrokken door cliënt - officiële briefwisseling
Dominique Dombret
![Dominique Dombret](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/Dominique-Dombret_2023-10-12-113552_szsd.jpg)
Merve Köse
![Merve Köse](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/OVB_Portretten-oktober_19_low.jpg)
1. De feiten zijn eenvoudig.
Op 27 maart 2002 om 18.17 u. faxt Mr B. aan Mr A. een voorstel van minnelijke regeling namens zijn cliënt :
"Mijn cliënt kan akkoord gaan om deze zaak in der minne te beëindigen op volgende voorwaarden :
- betaling van een som van 52.000 EUR,
- vrijwaring voor eventuele toekomstige registratierechten tengevolge van de compromis in deze zaak.
Gelieve mij te laten weten of U akkoord kunt gaan met dit voorstel."
Op dezelfde dag, op 27 maart dus, om 17.31 u. zendt Mr B. aan Mr A. een tweede fax waarin het aanbod wordt ingetrokken met als overwegingen :
"Mijn cliënt heeft deze middag bijkomende informatie ingewonnen en trekt zijn aanbod derhalve in. Overigens was in het voorstel de kost van de makelaar niet gerekend..."
Daags nadien, op 28 maart, bevestigt Mr A. dat zijn cliënt om louter commerciële redenen het bod aanvaardt en hij bestempelt zijn brief dan ook als niet vertrouwelijk.
Uit een fax van dezelfde datum blijkt dat de cliënt inderdaad instemt het voorstel dat hij heeft gekregen naar verklaard wordt op 27 maart 2002 te 16.37 u.
2. Er is een civielrechtelijk probleem, nl. de vraag of onder de hoger geschetste omstandigheden het voorstel kon ingetrokken worden.
Blijkbaar is Mr A. van oordeel dat er wel degelijk een akkoord tot stand kwam omdat het oorspronkelijk voorstel (aanbod) uitgaande van de cliënt van Mr B. geen termijn vermeldde en Mr B. derhalve dit voorstel niet onmiddellijk terug mocht intrekken.
Mr B. is van oordeel dat hij het voorstel ten allen tijde terug mocht intrekken en dat er dus geen akkoord tot stand kwam vermits de intrekking voorafging aan de aanvaarding.
3. De zaak moet bekeken worden vanuit deontologisch oogpunt aan de hand van het nationaal reglement van 6 juni 1970, 6 maart 1980, 8 mei 1980 en 22 april 1986 op de briefwisseling en het overleggen van briefwisseling tussen advocaten.
Vooreerst dient er op gewezen dat artikel 5 van het reglement stelt dat het recht de briefwisseling over te leggen, niets wijzigt aan het bestaan en de draagwijdte van ingeroepen overeenkomsten.
De civielrechtelijke discussie kan dus niet opgelost worden in het kader van de deontologische beslissing over de voorlegging van de briefwisseling.
Het is dus aan de hand van de eventueel mits toelating van de stafhouders overgelegde briefwisseling dat de rechter zal beoordelen of Mr B. het aanbod nog kon intrekken.
4. Om te zien of de briefwisseling aan de rechter kan worden overgelegd, moet echter het reglement zelf worden toegepast door de stafhouders, met name artikel 2, 4°, dat stelt : "elke mededeling, zelfs vertrouwelijk gedaan uit naam van een partij, wanneer ze bepaalde voorstellen behelst die onvoorwaardelijk uit naam van de andere partij worden aangenomen".
Terzake is dat ongetwijfeld het geval.
De mededeling van 27 maart, die niet vermeldt dat ze officieel is en dus een vertrouwelijke mededeling is, bevat bepaalde voorstellen en deze zijn onvoorwaardelijk aanvaard uit naam van de andere partij op 28 maart.
Let op dat het reglement het bewijs niet vereist dat er wel degelijk een akkoord tot stand kwam, doch enkel dat er een mededeling gebeurd is van bepaalde voorstellen en dat deze voorstellen onvoorwaardelijk aanvaard werden.
M.a.w. de civielrechtelijke problematiek kan in de deontologische beoordeling over het al dan niet voorleggen van de briefwisseling niet aan bod komen omdat ze geen vereiste of voorwaarde vormt voor de toepassing van artikel 2 van het reglement.
5. In casu is het dus ongetwijfeld zo dat het gaat om officiële briefwisseling bij toepassing van artikel 2, 4°, en dat deze kan overgelegd worden aan de rechtbank.
Het zal de rechtbank zijn die moet oordelen over het civielrechtelijk probleem aan de hand van de overgelegde briefwisseling.
6. Daarbij kan de vraag rijzen of de brief van 27 maart 2002, waarbij het aanbod wordt ingetrokken, als een officiële brief kan worden beschouwd.
Uit zijn aard en overeenkomstig de bepalingen van het reglement, artikel 2, is deze brief niet als een officiële brief te beschouwen, doch in het kader van artikel 3, nl. loyale toepassing van artikel 2, kunnen de stafhouders besluiten dat ook deze brief in rechte mag worden overgelegd, voor zover Mr B. er om zou verzoeken.
Alleszins zou Mr A. niet mogen betwisten dat hij de mededeling ontvangen heeft op 27 maart 2002 op dat bepaald uur dat het voorstel werd ingetrokken, alsmede de reden van deze intrekking, met name "mijn cliënt heeft deze middag bijkomende informatie ingewonnen en trekt zijn aanbod derhalve in. Overigens was in het voorstel de kost van de makelaar niet gerekend.".
Het lijkt dus best aangewezen dat de stafhouders meteen ook beslissen dat deze brief in rechte kan worden voorgelegd.
Tot zover mijn mening terzake.
Stafhouder Jo Stevens
Bestuurder departement deontologie