Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Deontologie-advies Advies 165
Betaling van erelonen door cliënt in verdenking gesteld van belangrijk misdrijf - witwaswetgeving - gewetensonderzoek door de advocaat
Dominique Dombret
![Dominique Dombret](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/Dominique-Dombret_2023-10-12-113552_szsd.jpg)
Merve Köse
![Merve Köse](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/OVB_Portretten-oktober_19_low.jpg)
1. Een lid van uw balie stelt dat hij raadsman is van een persoon die in verdenking is gesteld voor oplichting van een bank voor een belangrijk bedrag (100.000 EUR).
Hij heeft zijn advocaat een betaling gedaan van 2.500 EUR als erelonen op diverse hangende zaken en de advocaat in kwestie vermoedt dat deze bedragen afkomstig zijn van gezegd misdrijf.
U vraagt een advies i.v.m. de bepaling van zijn houding desbetreffend.
Wanneer ik de brief juist lees en interpreteer, begrijp ik dat er een betaling zou gebeurd zijn van 2.500 EUR, zijnde +/- 100.000 BEF in diverse dossiers.
Ik neem aan dat het gaat zowel om provisies als om staten en dat de betaling een gevolg is van vragen tot provisie resp. van kosten en erelonen.
2. De betrokken advocaat dient vanzelfsprekend eerst na te gaan of iets verdachts reeds zijn aandacht diende te trekken in de feitelijke gang van zaken waarover ik niet ingelicht ben.
Wanneer hij bv. daags na het gepleegde misdrijf bedoelde betaling heeft ontvangen of zijn cliënt hem heeft laten verstaan dat hij een deel van de opbrengst van het misdrijf zou aanwenden om zo zijn advocaat te betalen, lijkt het mij dat de betrokken advocaat het geld niet had mogen aanvaarden.
Er kunnen nog andere omstandigheden zijn geweest die de betaling rechtstreeks koppelen aan het misdrijf, zodat de advocaat dezelfde gevolgtrekking had dienen te maken.
3. Het is echter ook mogelijk dat er helemaal niets wees of wijst op een duidelijke koppeling van de betaling van dit bedrag met het veel belangrijker bedrag van het misdrijf, en dan komen wij tot het onoplosbaar probleem van de betaling van erelonen en onkosten van advocaten, onoplosbaar voornamelijk voor strafpleiters die optreden voor gewoontemisdadigers of voor misdadigers die geen inkomsten uit enige reguliere beroepsactiviteit bezitten.
Het is niet vanzelfsprekend dat de bijzondere verbeurdverklaring uit de witwaswetgeving zou kunnen slaan op erelonen die de advocaat ontving en dan rijst de vraag of de advocaat ipso facto ervan moet uitgaan dat het geld besmet is, zodat hij door het aanvaarden van dat geld zich plichtig zou maken aan artikel 505 Strafwetboek (HELLEMANS, F., Het witwassen van geld en de beroepsbeoefenaar, in : Handels-, economisch en financieel recht, Postuniversitair cyclus Willy Delva, 1994-95, Gent, Mys & Breesch, 1994, 509, nrs 31-32 ; HELLEMANS, F., Witwassen : een strafbaar maar lonend misdrijf ?, noot onder Corr. Antwerpen, 14 april 1994, D.R.V., 1994, 285, spec. pag. 292, nr 3).
4. Het is evident dat door een te ruime toepassing van deze strikte wetgeving het recht van de verdediging van de beklaagde zelf in het gedrang zou kunnen komen wanneer aan een advocaat de verplichting wordt opgelegd om een doorgedreven onderzoek te doen naar de mogelijke herkomst van gelden en mogelijke band tussen het geld en een door de cliënt gepleegd misdrijf of de misdadige activiteit van zijn cliënt.
5. Terzake heeft de algemene raad van de Nationale Orde een aanbeveling inzake witwassen van geld genomen, waarvan de tekst van artikel 1 nuttig geciteerd kan worden :
"Artikel 1 : De advocaat begroot zijn erelonen met bescheidenheid onder toezicht van de raad van de Orde overeenkomstig artikel 459 van het Gerechtelijk Wetboek. In dit geval kan hem in beginsel niet verweten worden geen inlichtingen te hebben ingewonnen over de afkomst van de fondsen." (Mededelingen, 30/96, pag. 2 ; zie ook : Lettre du barreau Bruxelles, 1995, 426).
6. Tot dezelfde slotsom was ook reeds de Nederlandse advocatuur gekomen in de aanbeveling betreffende witwassen van misdaadgeld (zie ook : DORENBOS, D., Witwassen en (misbruik van) verschoningsrecht, Advocatenblad, 1996, 111).
In artikel 6 van deze aanbeveling, 2de punt, heet het :
"Voor zijn bemoeiingen terzake van noodzakelijke rechtsbijstand staat het de advocaat steeds vrij een honorarium of een voorschot daarop te ontvangen indien de aan die honoreringen ten grondslag liggende declaratie is gebaseerd op een door de Nederlandse Orde van Advocaten geadviseerde declaratiemethode en de betaling geheel giraal geschiedt."
De kwestie van het al dan niet betalen door overschrijving die een Nederlandse regel weerspiegelt, lijkt mij naar Belgisch tuchtrecht niet dezelfde impact te moeten hebben, al kan het natuurlijk zo zijn dat het handje contantje overmaken van een belangrijk bedrag voor de advocaat een aanwijzing kan zijn dat er iets loos is met de herkomst van de gelden.
Of dat het geval kan en moet zijn met het bedrag in kwestie in deze zaak hangt op zich weer af van de activiteit van de betrokken cliënt, zijn vermogenstoestand, de gebruikelijke handelwijze in het betalingsverkeer met zijn raadsman, enz.
7. Zoals U weet, is er destijds overleg geweest tussen de Deken van de Nationale Orde en het college van Procureurs-generaal i.v.m. beleidsafspraken over witwaspraktijken.
Dit overleg leidde niet tot het gewenste protocolakkoord, maar wel tot een brief van het college van Procureurs-generaal met enkele preciseringen die nuttig kunnen geciteerd worden :
"- vooreerst over welke gelden gaat het, gelden als provisie of ereloon aan advocaat betaald, of gelden die de advocaat dient te beheren (in dat laatste geval dient de advocaat bijzondere aandacht te schenken aan de oorsprong van deze gelden) ;
- wat betreft de honoraria, geldt het criterium van wat een normaal ereloon is, rekening houdend o.m. de bekendheid van de advocaat en de moeilijkheidsgraad van de zaak. Het Openbaar Ministerie moet in elk geval, volgens deze elementen, afwegen of er sprake kan zijn van witwassen (men denkt aan een marginale toetsing). De Procureurs des Konings werd instructie gegeven dergelijke zaken steeds ter appreciatie over te dragen aan hun Procureur-generaal."
8. Tenslotte wil ik nog toevoegen dat in de laatste wijziging van de witwasrichtlijn, die thans zal worden geïmplementeerd door een wetsontwerp dat ter behandeling voorligt in het Parlement, de advocaat geen declaratie moet doen (via zijn stafhouder) aan de witwascel voor zover hij mogelijke witwaspraktijken vaststelt in het kader van het bepalen van de juridische positie van zijn cliënt of de verdediging in rechte van zijn cliënt.
Stafhouder Jo Stevens
Bestuurder departement deontologie