Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Deontologie-advies Advies 144
Briefwisseling - principiële confidentialiteit van advocatenbrieven - artikel 2, 4° Nationaal Reglement - geen aanvaarding zonder voorbehoud of voorwaarde(n) - geen officialiteit van de briefwisseling - geen noodzaak tot toepassing van de regel van de loyaliteit (artikel 3) of opstellen van protocol door de betrokken stafhouders
Dominique Dombret
![Dominique Dombret](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/Dominique-Dombret_2023-10-12-113552_szsd.jpg)
Merve Köse
![Merve Köse](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/OVB_Portretten-oktober_19_low.jpg)
1. Het reglement op de vertrouwelijkheid van de briefwisseling tussen advocaten van 6 juni 1970, 6 maart 1980, 8 mei 1980 en 22 april 1986 gaat uit van de principiële confidentialiteit van briefwisseling tussen advocaten ; het hoofdkenmerk van het reglement is een grote restrictie.
Het reglement stelt zeer precieze en te cumuleren voorwaarden voor de vijf gevallen van officialiteit : onvoorwaardelijk betekent wel degelijk dat geen enkel bijkomende voorwaarde wordt gesteld of geen oorspronkelijke voorwaarde in het ongewisse wordt gelaten.
2. Terzake is er geen betwisting over dat het de regel van artikel 2, 4° van het reglement is waarvan eventueel toepassing dient te worden gemaakt.
Artikel 2, 4° :
"Elke mededeling, zelfs vertrouwelijk gedaan uit naam van een partij, wanneer ze bepaalde voorstellen behelst die onvoorwaardelijk uit naam van de andere partij worden aangenomen."
3. In het licht van deze reglementtekst kunnen de brieven in kwestie niet officieel genoemd worden.
In zijn brief van 27 februari 2001 doet Mr A. namens zijn cliënte ("zij") een voorstel voor slot van rekening mits betaling van 750.000 BEF op zijn rekening binnen de veertien dagen. Hij spreekt niet van een dadingcontract ; integendeel het blijkt dat hij meent dat de gevoerde briefwisseling zal volstaan ("zodra deze betaling is uitgevoerd kan deze brief als officieel gebruikt worden").
Het antwoord is geen onvoorwaardelijke aanvaarding, zelfs geen aanvaarding tout court !
De brief van Mr B. bevat, in strijd met wat hij zal schrijven op 30 augustus 2001, geenszins het akkoord van zijn cliënten.
Hij stuurt enkel een ontwerp van dading, onder voorbehoud van goedkeuring door zijn cliënten, welke hij later, na ondertekening door de cliënte van Mr A., ter ondertekening van zijn cliënten zal voorleggen.
Hier blijkt dus geen enkel akkoord namens of van de cliënten : niet over de vorm (dadingcontract) niet over de inhoud van het voorstel van Mr A. M.a.w. Mr B. houdt een slag om de arm : zijn brief is een confidentiële brief, die geen akkoord van of namens zijn cliënten inhoudt.
Bovendien geldt het geen onvoorwaardelijke aanvaarding : de nieuwe voorwaarden zijn een dadingcontract, en betaling (indien de cliënt akkoord gaat) na ondertekening van het contract i.p.v. binnen de 14 dagen. De termen van het voorstel werden gewijzigd ; de toezegging blijft hypothetisch.
Er is geen onvoorwaardelijke aanvaarding. Men blijft in de vertrouwelijke sfeer van negotiatie.
"Wanneer een advocaat op het voorstel van zijn tegenstrever antwoordt door een tegenvoorstel te maken, bijvoorbeeld door voorwaarden bij te voegen zoals afbetalingsmodaliteiten, is er geen akkoord als ook over deze bijkomende voorwaarden geen akkoord komt. Dan blijft de briefwisseling dus in zijn geheel vertrouwelijk, en er kan niet aangevoerd worden dat over de hoofdvoorwaarden er wel een akkoord was, of dat men voor 99 % akkoord was, om de briefwisseling toch in rechte te kunnen voorleggen. Ook kan dergelijke correspondentie dan niet worden aangewend om bijvoorbeeld te bewijzen dat in werkelijkheid een partij de vordering niet betwistte. Het reglement houdt zich immers niet bezig met bekentenissen in advocatenbrieven, doch met perfecte akkoorden, en onvoorwaardelijke aanvaarding van voorstellen." (STEVENS., J. Regels en gebruiken van de advocatuur te Antwerpen, Kluwen, Antwerpen, 1997, nr 845, pag. 651).
4. Dat naar gevoel van Mr B. een dading moest opgesteld worden, heeft terzake geen belang.
Het voorstel voorzag daar niet in. Mogelijk kon de negotiatie daarover verder gezet worden, en over de verlenging van de termijn van betaling. Maar dat geschiedde niet.
Mogelijk had Mr B. principieel het akkoord van zijn cliënten met het voorstel kunnen doen kennen. Maar ook dat deed hij niet. Hij verbond zijn cliënt nog op geen enkele wijze in zijn brief van 6 maart 2001 ; deze kon dus nadat de cliënte van Mr S. de voorgestelde dading zou hebben getekend, verder gaan afbieden, mogelijk met de hoop met de tekst van de eenzijdig getekende dading te bewijzen dat de vordering van de tegenpartij 10x overschat was.
Men mag aannemen dat Mr S. juist daarom zijn brief pas na betaling officialiteit wenste te geven.
5. In de gegeven omstandigheden zie ik niet in hoe de regel van de loyaliteit (artikel 3) hier zou moeten doen afwijken van de confidentialiteit van deze ganse briefwisseling.
Ook meen ik dat de stafhouders hier geen protocol moeten opstellen. De ganse gang van zaken behoort tot de confidentiële sfeer van onderhandelingen die niet tot enig resultaat hebben geleid.
Tenslotte is het evident dat het al dan niet produceren van confidentiële briefwisseling in rechte (het gaat niet om het beoordelen van een dading) behoort tot de bevoegdheid van de stafhouders, in geval van betwisting (artikel 4 reglement). Dit reglement is verbindend voor alle advocaten hoofdens artikel 501, al. 1 Ger. W.
Stafhouder Jo Stevens
Bestuurder departement deontologie