Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Deontologie-advies Advies 142
Groeperingsovereenkomst (of kostenassociatie) - gebruik van gezamenlijk briefpapier - slechts toegestaan indien er werkelijk kostendeling geschiedt - niet bij occasioneel gebruik van elkaars infrastructuur zonder werkelijke kostendeling
Dominique Dombret
![Dominique Dombret](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/Dominique-Dombret_2023-10-12-113552_szsd.jpg)
Merve Köse
![Merve Köse](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/OVB_Portretten-oktober_19_low.jpg)
1. Wanneer advocaten zich al dan niet over de arrondissementele grenzen heen groeperen (de zogenaamde kostenassociatie) kunnen zij inderdaad gezamenlijk briefpapier met gezamenlijke hoofding aanwenden.
Dit is een algemene praktijk in België en advocaten die een kostenassociatie hebben, ook groepering genaamd, kunnen ongeacht het feit of het gaat om een binnen-arrondissementele of inter-arrondissementele groepering, of zelfs om een horizontale samenwerking t.t.z. binnen hetzelfde arrondissement doch op verschillende adressen, niet verplicht worden elk een eigen briefpapier te gebruiken met ergens op het papier de vermelding naar de kostengroepering of samenwerking.
2. Wat de tweede vraag betreft, meen ik dat er minstens een kostendelend effect bij de overeenkomst aanwezig moet zijn om te kunnen spreken van een groepering in de zin van de reglementering en gebruiken terzake.
Wanneer zoals in het geval van de door U gemelde confraters er geen enkel inkomstendelend (associatie) noch kostendelend (gezamenlijke beroepsuitoefening beperkt tot het delen van de kosten, groepering genaamd) aanwezig is, dan kunnen de advocaten ook geen gezamenlijk briefpapier voeren.
Er is dan immers geen band die een dergelijke veruiterlijking van een samenwerking zou wettigen. Het briefpapier mag immers geen valse schijn creëren voor iets dat niet werkelijk bestaat.
Dat betrokken advocaten slechts "desgevallend gebruik zouden kunnen maken van elkaars professionele infrastructuur" lijkt mij een te vage aanduiding om te kunnen spreken van een werkelijke samenwerking, zelfs beperkt tot de kosten, en derhalve zou het voeren van gezamenlijk briefpapier in dergelijke omstandigheden als misleidend kunnen beschouwd worden.
Anders zou zijn mochten deze advocaten geregeld in mekaars kantoor zitting hebben en van de faciliteiten van mekaars kantoor gebruik maken, want dan zou er een werkelijk kostendelend aspect zijn dat, naar omstandigheden van permanentie en van intensiteit, door de raad zou kunnen erkend worden als een groepering.
Daarover zal de raad dan echter in concreto moeten oordelen.
Jo Stevens
Bestuurder departement deontologie