Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Deontologie-advies Advies 133
Ereloon - voorafgaande vaststellingsovereenkomst voor het aanvaarden van de zaak - pactum de quota litis ( artikel 459 Ger.W.) - bevoegdheid van de rechtbank - bevoegdheid van de raad van de Orde
Dominique Dombret
![Dominique Dombret](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/Dominique-Dombret_2023-10-12-113552_szsd.jpg)
Merve Köse
![Merve Köse](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/OVB_Portretten-oktober_19_low.jpg)
(Uit het verslag van de Commissie Deontologie van 4 februari 2000) "Factoring" van openstaande staat van kosten en erelonen inclusief provisies.
De betrokken advocaat stelt dat hij destijds vóór het aanvatten van de zaak een dadingsovereenkomst afsloot met zijn cliënt, welke overeenkomst gevoegd is bij het bundel.
In deze dadingsovereenkomst wordt vastgesteld tussen partijen dat de advocaat bij het afhandelen van de betwistingen gerechtelijk of minnelijk een zuiver ereloon zou ontvangen gelijk aan een som van 20 % van alle gerealiseerde bedragen komend rechtstreeks of onrechtstreeks, onmiddellijk of op termijn van de hoofdeis in een geding tussen betrokkene en het faillissement van zijn ex-werkgever, en een som van 4 % van alle gerealiseerde verminderingen komend rechtstreeks of onrechtstreeks, onmiddellijk of op termijn op het bedrag dat aan hetzelfde faillissement verschuldigd is, gezien het op tegeneis werd toegekend door de Arbeidsrechtbank.
Er wordt bovendien in deze overeenkomst gesteld dat deze percentages gelden buiten en boven alle gemaakte of te maken kostenprovisies, gerechtelijke of buitengerechtelijke gelden en tevens buiten en boven de mogelijke tussenkomst van de verzekeraar- rechtsbijstand, waarover trouwens geen verdere gegevens worden verstrekt.
U stelt de vraag of wij hier niet een pactum de quota litis, verboden in artikel 459 Ger.W. tegenkomen.
De overeenkomst, genoemd dadingsovereenkomst, wordt afgesloten en de dag daarop wordt een beroepschrift ingediend van 17 bladzijden met een ganse betwisting van de uitspraak in eerste aanleg, waarbij de cliënt van de betrokken advocaat, weliswaar bij verstek, op tegeneis was veroordeeld tot betaling van een bedrag van 12.822.555 BEF aan de curatele te verhogen volgens de afrekening van de betrokken advocaat met interesten en de gerechtskosten en aldus gebracht op 16.804.387 BEF, waarop de bedoelde 4 % ereloon werd gerekend als 672.175 BEF.
Er wordt gesteld dat dit bedrag door de cliënt nooit betwist werd ondanks een aantal aanmaningen en er wordt thans toelating gevraagd om te dagvaarden.
Uit de uitleg die U ontvangen heeft van de betrokken advocaat blijkt dat hij tot een overeenkomst is gekomen met de curator zonder dat verdere procedure diende gevoerd, waarbij zijn cliënt afstand deed van de oorspronkelijk voor de Arbeidsrechtbank gestelde eis van een opzegvergoeding, saldo van een maandloon, eindejaarspremie en vakantiegeld van in totaal +/- 1.900.000 BEF, en de curator afstand deed van de in het verstekvonnis bekomen vergoeding.
Over deze onderhandelingen zijn wij door het dossier niet verder ingelicht.
In eerste instantie dient opgemerkt dat het beoordelen of wij hier in aanwezigheid zijn van een pactum de quota litis eigenlijk aan de rechtbank zal toekomen. Ten tweede dat ook wanneer de rechtbank de nietigheid zou vaststellen van de overeenkomst alszijnde in strijd met artikel 459 Ger.W., dat niet meebrengt dat de advocaat in kwestie geen vergoeding kan krijgen, doch wel dat de advocaat een schuldvordering van erelonen op zijn cliënt behoudt volgens de gewone beroepsnormen (VERMYLEN, Règles et usages de l'ordre des avocats en Belgique, uittreksel uit Pandectes, Brussel, Larcier, 1940, nr 2172).
Onafhankelijk van de vraag of het om een pactum de quota litis gaat, kan de staat hoofdens artikel 459, al. 2 Ger.W. door de raad van de Orde verminderd worden, indien hij niet met een billijke gematigdheid werd vastgesteld, en ongeacht de eventuele gerechtelijke controle achteraf.
Het feit dat cliënt zich oorspronkelijk akkoord heeft verklaard met de staat of een overeenkomst desbetreffend met de advocaat heeft ondertekend, kan de raad er niet van weerhouden, indien hij vaststelt dat de staat overdreven is, deze te verminderen (Brussel, 25 mei 1989, J.T., 1990, 309, noot Lambert, P., La taxation des honoraires de l'avocat ; Antwerpen, raad van de Orde, Sententies van 24 juni 1991 en 30 augustus 1995).
Vanzelfsprekend is de praktijk van een voorafgaandelijke overeenkomst tussen een advocaat en zijn cliënt over de erelonen helemaal niet onbehoorlijk. Integendeel wordt de laatste tijd meer en meer de nadruk gelegd op de noodzaak van voorafgaande duidelijke afspraken, die eventueel in een overeenkomst vastgelegd kunnen worden (STEVENS, J., Regels en gebruiken van de advocatuur te Antwerpen, 1999, nr 727 ).
Terzake lijkt mij dat de overeenkomst ondertekend met de cliënt ten onrechte een dadingsovereenkomst wordt genoemd.
Er is immers geen einde gesteld door deze overeenkomst aan reële betwistingen tussen partijen mits wederzijdse toegevingen ; er is immers op dit moment nog geen gerezen geschil (2044 B.W).
Men zou dus eerder kunnen spreken van een vaststellingsovereenkomst.
Wat het door artikel 459 Ger.W. verboden beding "dat verbonden is aan de uitslag van het geding" betreft :
Het pactum de quota litis is een overeenkomst waardoor de cliënt zich verbindt aan zijn advocaat een deel van de bedragen door het proces bekomen als ereloon af te staan (LAMBERT, P., Règles et usages de la profession de l'avocat du barreau de Bruxelles, 3de uitgave, 1994, 543, ook wel beschreven als : "l'engagement anticipatif de graduer l'état selon les sommes obtenues, ou d'accepter à titre d'honoraire une part du résultat obtenu" ; GUTT, E. & STRANART-THILLY, A.M., Examen du jurisprudence, 1975, 1970, Droit judiciaire privé, R.C.J.B., 1973, 149, nr 42).
Wat bedoeld wordt is een voorafgaandelijke overeenkomst voor de uiteindelijke afrekening tussen partijen, een overeenkomst die dus enkel rekening houdt met het resultaat, doch niet met de overige criteria.
Het gaat om de wettelijke criteria van artikel 459, al. 2 Ger.W., nl. de belangrijkheid van de zaak en de aard van het werk, alsmede appreciatie-elementen die daarbij worden toegevoegd door de rechtspraak en de rechtsleer, met name het bekomen resultaat, de bekendheid van de advocaat, de vermogenstoestand van de cliënt, de snelheid waarmee het litige wordt opgelost, eventueel de ervaring en faam van de advocaat, zijn gespecialiseerde kennis en de belangrijkheid van de gepresteerde diensten.
Wanneer wij de overeenkomst bekijken, werd er eigenlijk slechts rekening gehouden, wat het ereloon betreft, met 4 % van de gerealiseerde verminderingen, rechtstreeks of onrechtstreeks bekomen, onmiddellijk of op termijn op het bedrag waartoe de cliënt was veroordeeld bij verstek in eerste aanleg.
Ik ben dus eerder geneigd te geloven dat hier inderdaad sprake is van een no cure no pay overeenkomst.
De betrokken advocaat merkt echter op dat deze percentages gelden buiten en boven alle gemaakte of te maken kostenprovisies, gerechtelijke of buitengerechtelijke, en tevens buiten en boven de mogelijke tussenkomst van de verzekeraar-rechtsbijstand, zodanig dat het eigenlijke no cure no pay karakter in de schaduw zou kunnen worden gesteld door de kosten, in casu berekend op 23.100 BEF, en mogelijke tussenkomst van de verzekeraar- rechtsbijstand, zodat het ereloon (dat wij niet kennen) eerder een succesfee zou kunnen genoemd worden of palmarium (STEVENS, ib., nr 728.1).
Ik meen dat de kosten op zichzelf het verschil niet kunnen maken. Mogelijk geldt dat wel voor de tussenkomst van de verzekeraar, maar daarover zijn ons geen verdere gegevens bekend.
Wanneer de raad denkt aan taxatie van deze staat, zal vanzelfsprekend ook rekening moeten gehouden worden met deze tussenkomst, die in voorkomend geval de staat verhoogt volgens de termen van de overeenkomst.
Het ware waarschijnlijk aangewezen dat de raad tot taxatie van de staat zou overgaan (alvorens deze zaak naar de rechtbank wordt verzonden i.v.m. de problematiek van het mogelijk pactum de quota litis).
Voor deze taxatie zullen echter nog wel wat bijkomende gegevens moeten verschaft worden door de betrokken advocaat.
Jo Stevens
Bestuurder departement deontologie