Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Deontologie-advies Advies 131
Beroepsgeheim - weigering van advocaat van bijgestane persoon om "administratieve stukken" mede te delen aan OCMW die bijstand verleent (stukken i.v.m. indienen beroep bij Raad van State voorwaarde voor het verder genieten van bijstand) - weigering terecht
Dominique Dombret
![Dominique Dombret](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/Dominique-Dombret_2023-10-12-113552_szsd.jpg)
Merve Köse
![Merve Köse](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/OVB_Portretten-oktober_19_low.jpg)
Vraag
Het OCMW van W. stelt U de vraag te bemiddelen in volgend dossier :
De "cliënte" van het OCMW, Mevrouw T., contacteerde advocaat C. nadat zij een negatieve beslissing van het Commissariaat Generaal voor de vluchtelingen en staatlozen ontving en zij verzocht de advocaat beroep in te stellen bij de Raad van State.
Tot op heden heeft het OCMW echter de bewijsstukken betreffende het indienen van dat beroep (een kopie van het beroepschrift, een bewijs van aangetekende zending en het rolnummer) niet ontvangen en weigert de advocaat deze stukken over te maken. Hij refereert naar het beroepsgeheim.
Het OCMW is van mening dat er deontologisch gezien geen bezwaar kan bestaan om deze administratieve bewijsstukken aan het OCMW te overhandigen.
Vermits het OCMW de bewijsstukken, die het dient voor te leggen aan het Ministerie om terugbetaling van de uitbetaalde steun te verkrijgen, niet bezit, kan het de "cliënte" ook niet langer financieel steun verlenen, wat betekent dat Mevrouw T. dus geen bestaansmiddelen meer heeft.
De betrokken advocaat deelt echter mede dat in september de weigeringbeslissing werd bevestigd, doch er werd beslist geen beroep in te stellen bij de Raad van State maar wel een vrijwillige repatriëring te aanvaarden en er werd daarvoor in april een vervangend reisdocument aangevraagd bij de ambassade van de republiek A., die echter weigerde dat document af te leveren.
Sedertdien had de advocaat van zijn cliënte niets meer gehoord tot voor enkele weken.
De advocaat meent dat hij de informatie die het OCMW hem vraagt, niet kan geven omdat hij daarbij zijn beroepsgeheim zou schenden en ongetwijfeld de belangen van cliënte, die maatschappelijke dienst is blijven genieten, illegaal in het Rijk zijnde, zou schaden.
Hij duidt er op dat het OCMW een rechtstreeks toegang heeft tot het rijksregister en de kruispuntenbank en derhalve de administratieve toestand van de asielzoekers daar kan opvragen.
Hij deelt ook mede dat hij dat zelfs impliciet heeft laten weten en laten verstaan aan het OCMW, met name dat dit de kruispuntenbank kan raadplegen en daar alle informatie kan vinden.
Hij meent echter dat hij onmogelijk de boodschapper kan zijn van het slechte nieuws dat Mevrouw T. uitgeprocedeerd is en dat hij er niet kan toe bijdragen dat op basis van zijn verklaring Mevrouw T. wordt uitgesloten van de maatschappelijke dienst.
Advies
Ik meen dat de houding van de advocaat inzake correct is.
Het beroepsgeheim dekt alles wat een intiem karakter heeft en waaromtrent de cliënte een moreel en materieel belang heeft dat het niet bekend raakt (Cass. Fr., 24 mei 1892, D.P., 1862, I, 545).
Het betreft alle feiten die een advocaat verneemt in de uitoefening van zijn beroep, van zijn cliënt, van de tegenpartij of diens raadsman, of van derden (R.P.D.B., Verbo Avocat, nr 246 ; Cass., 12 maart 1980, J.T., 81, 359 ; Pas., 1980, I, 858).
Het beroepsgeheim wordt aan de cliënt gegarandeerd binnen bepaalde grenzen : openbaring van de feiten moet enig moreel of materieel nadeel kunnen bezorgen hoe gering ook (voorwaarde van belang) en de advocaat moet de feiten vernomen hebben in zijn hoedanigheid van advocaat (voorwaarde van de beroepsuitoefening).
Het lijdt niet de minste twijfel dat beide elementen, die tot de garantie van het beroepsgeheim leiden, hier aanwezig zijn.
Het feit dat het OCMW op een andere manier achter deze gegevens kan geraken, ontslaat de advocaat echter niet van zijn beroepsgeheim (Corr. Kortrijk, 6 november 2001).
Ook wanneer een beroepsgeheim tussen verschillende personen gedeeld wordt, kan dat niet leiden tot het ontslag in hoofde van één van deze personen van het beroepsgeheim.
Zoals men weet heeft het beroepsgeheim ook een paradoxaal karakter. Wanneer het in het voordeel is van de cliënte dat de advocaat bepaalde zaken mededeelt aan de betrokken diensten, de tegenpartij, de rechtbank of bv. zoals in dit geval het OCMW, is hij niet tot enig beroepsgeheim gehouden.
Integendeel zal het vaak zijn plicht zijn om dan zaken bekend te maken die in andere omstandigheden onder zijn beroepsgeheim zouden vallen.
Het beroepsgeheim beantwoordt derhalve aan imperatieven van finaliteit, en is dus doelgebonden.
Jo Stevens
Bestuurder departement deontologie