Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Deontologie-advies Advies 13
Ereloon / Taxatie - advies door de Raad van de Orde / betwisting / opvolging
Dominique Dombret
![Dominique Dombret](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/Dominique-Dombret_2023-10-12-113552_szsd.jpg)
Merve Köse
![Merve Köse](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/OVB_Portretten-oktober_19_low.jpg)
Vraag
Het probleem betreft in een ereloonbetwisting voor de rechtbank, voornamelijk de regel van artikel 3, lid 2 Reglement van de Algemene Raad van de Nationale Orde van 17 juni 1983 en 12 oktober 1989 (“Advocaat die een confrater opvolgt”) luidende als volgt :
Artikel 3 : Indien de staat van kosten en ereloon van de eerste advocaat wel wordt betwist, mag de opvolgende advocaat zonder de toestemming van zijn confrater de zaak niet voortzetten, noch provisie ontvangen vooraleer het ereloongeschil bij een rechtsmacht aanhangig is gemaakt ; dit verbod blijft geldig zolang het bedrag, eventueel door de Stafhouder van de eerste advocaat vastgesteld, niet werd betaald of geconsigneerd. De opvolgende advocaat onthoudt zich van elke tussenkomst in de betwisting.
I. Feiten en vraagstelling
Luidens de conclusies van partij K., die het ereloon betwist met bijstand van advocaat M., maar die eerst als opvolgende raadsman advocaat P. had gekozen, zowel voor de zaak ten gronde als wat de ereloonbetwisting t.a.v. de opgevolgde advocaat betreft, mocht deze advocaat P. niet optreden in de ereloonbetwisting gelet op het verbod van diens Stafhouder.
Ook wanneer de Raad van de Orde bij tussenvonnis door de Rechtbank werd gevraagd een ereloonadvies te geven, zou de Raad van de Orde bij oproeping van de partij K. voor de taxatiecommissie uitdrukkelijk aan deze partij verbod hebben opgelegd zich te laten bijstaan door de advocaat van haar keuze, de opvolgende raadsman Mr P. (dit zou betwist worden door de tegenpartij van K., welke zegt dat niet blijkt van enig verbod, en dat de oproeping daarvan geen melding maakte).
Uiteindelijk zou partij K. in de procedure leidend tot het advies voor de Raad over het ereloon zijn bijgestaan door een andere raadsman, Mr V.
Partij K. stelt dat de miskenning van het fundamenteel principe van vrije keuze van raads- man enkel kan gesanctioneerd worden door de nietigheid van het advies, zodat de recht- bank bij haar beoordeling van het ereloon geen rekening kan houden met dit advies.
De vraag geldt deze gevolgtrekking, en bovendien of deze deontologische kwesties het voorwerp kunnen uitmaken van een debat voor de rechtbank, daar ze tot de bevoegdheid van de Stafhouder behoren.
II. Beoordeling
Het is evident dat hier een juiste toepassing werd gemaakt van de hoger geciteerde regel van artikel 3, lid 2 van het Nationaal Reglement. Deze regel houdt immers in dat de opvolgende advocaat (Mr P.) zich moest onthouden van elke tussenkomst in de betwisting over het ereloon van zijn voorganger, en met elke is vanzelfsprekend een tussenkomst in de betwisting voor de rechtbank en de taxatiecommissie en/of de Orde als adviserend orgaan/expert voor de rechtbank begrepen.
Het betreft zonder twijfel een formeel en inhoudelijk juiste toepassing van de regel.
De betekenis van de regel waardoor men wil vermijden dat de advocaat die optreedt als opvolger in de bodemzaak tevens de advocaat zou zijn van de ereloonbetwisting tegen de advocaat die hij opvolgt, is de volgende : enerzijds wil men vermijden dat omwille van het ereloonconflict, niet alle gewenste en noodzakelijke informatie zou doorstromen naar de opvolgende advocaat (bv. vertrouwelijke briefwisseling), anderzijds wil men vermijden dat de ereloonprocedure zou worden benaarstigd door een opvolgende advocaat die al te zeer betrokken is bij de bodemzaak, terwijl tenslotte een belangenconflict of het gevaar van tegenstrijdige stellingen in de beide procedures kan ontstaan.
De reglementen van de Algemene Raad van de Nationale Orde zijn bindend voor alle advocaten (artikel 501 Ger.W. ; Antwerpen, 17 maart 1992, T.B.H., 1992, 1051).
Het zijn wetten in de zin van artikel 608 Ger.W., dus in materiële zin (Cass., 12 december 1985, Arr. Cass.,1985-86, 533, impliciete oplossing, MAES, B., Cassatiemiddelen naar Belgisch recht, Gent, Mys & Breesch, 1993, pag. 69, nr 88).
Deze verbindende kracht van de reglementen geldt ook t.a.v. derden (o.m. de cliënten) niet rechtstreeks, maar afgeleid, omdat zij slechts een beroep kunnen doen op de tussenkomst van een advocaat binnen de voor hem geldende deontologische regelgeving (STEVENS, J., Regels en gebruiken, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1990, pag. 865, nr1053).
Een deontologische regel waarbij de keuzevrijheid van de cliënt wordt beperkt, is niet noodzakelijk strijdig met artikel 6, 1 E.V.R.M. ; het vrije keuzerecht is volgens de E.C.R.M. geen als dusdanig door artikel 6, 1 gewaarborgd recht (E.C.R.M., nr 15158/89, Boers t/ België, 6 april1992, Rev. trim. dr. homme, 1993, 602, noot LAMBERT, P., “L’autorisation d’assigner un confrère avocat”).
Daarbij dient overwogen dat K. wel degelijk bijgestaan werd voor de Raad van de Orde door een advocaat, Mr V.
In casu gaat het niet om een taxatie- of tuchtprocedure voor de Raad van de Orde, doch om een advies op verzoek van de rechtbank door de Raad van de Orde.
In dergelijk geval treedt de Raad niet op als een rechtsmacht, doch als een expert, en dan zijn de proceduregaranties bepaald in artikel 6, § 1 E.V.R.M. en artikel 459, lid 2 Ger.W. niet van toepassing op de Raad (Cass., 12/3/1992, R.W., 1992-93, 224 ; J.T., 1992, 776, noot LAMBERT, P., “L’avis du conseil de l’ordre sur une contestation d’honoraire”).
Daar het om een “gewoon” deskundig advies gaat, zijn de procedureregels, mutatis mutandis en rekening houdend met artikel 2 Ger.W., betreffende de expertise van toepassing.
Daarbij dient overwogen dat er geen uitdrukkelijke nietigheid desbetreffend in het Gerechtelijk Wetboek voorkomt (artikel 860 Ger.W., pas de nullité sans texte).
Er kan dus geen sprake zijn van nietigheid van het verslag.
Overigens oordeelt de rechtbank op soevereine wijze, zoals bij elk expertiseverslag, of zij van het verslag van de Raad van de orde en zijn conclusies gebruik zal maken, en in hoeverre zij dit advies zal volgen (artikel 986 Ger.W. ; STEVENS, o.c., nr 774).
Zoals uit het bovengaande blijkt gaat het om een deontologische regel (Reglement), doch evenzeer over de vraag in hoeverre deze de rechten van een cliënt/partij vermag aan te tasten.
De reglementen van de Algemene Raad van de Nationale Orde zijn normen die overeen- komstig artikel 159 (nieuw) van de Grondwet kunnen getoetst worden aan de wet door de Hoven en Rechtbanken, die in de hun voorgelegde zaak de toepassing ervan kunnen weigeren, indien ze strijdig zijn met een hogere norm.
Ik deel derhalve uw mening niet dat dergelijke kwesties niet zouden mogen gedebatteerd worden voor een rechtbank, daar ze tot de bevoegdheid behoren van de Stafhouder.
Stafhouder Jo Stevens
Bestuurder departement deontologie