Ga verder naar de inhoud

Deontologie-advies Advies 113

Driejarige stageverplichting, geen afwijking t.v.v. parketjuriste - parketstage onverenigbaar met stage aan de balie - gevolgen van de weglating van de lijst van stagiairs : geen "verworven rechten"



Dominique Dombret

Jurist deontologie
Dominique Dombret

Merve Köse

Jurist deontologie
Merve Köse

Deel dit artikel

Mevrouw de Stafhouder,

Ik dank U voor uw brief van 1 juni ll. en de bijkomende informatie.

Ik wil mijn advies hernemen aan de hand van de nieuwe gegevens die ik ontvangen heb.

1. Een parketjuriste vraagt afwijking van artikel 334 Ger.W. i.v.m. de driejarige stageverplichting.

Hoewel ze geen drie jaar stage vervuld heeft alvorens weggelaten te worden van de lijst van de stagiairs om parketjuriste te worden, vraagt zij opgenomen te worden op het tableau om dan onmiddellijk weggelaten te worden.

De bedoeling is niet opnieuw stage te moeten doen mocht zij later terug aan de balie komen.

2. De functie van parketjuriste dient onderscheiden te worden van deze van parketstagiair (artikel 259octies Ger.W.).

De functie van parketstagiair is onverenigbaar met de stage van advocaat.

Het geldt een onverenigbaarheid die absoluut is en deze onverenigbaarheid is dan ook de reden waarom gerechtelijke stagiairs weggelaten worden van de lijst van de stagiairs of het tableau wanneer ze benoemd worden.

De weglating doet de stagiair zijn hoedanigheid van advocaat verliezen.

Bij wederinschrijving op de lijst van de stagiairs zal de stage in haar geheel voor de drie jaren dienen hernomen te worden.

Er zijn dus geen "verworven rechten". Ook de rangorde bij de oorspronkelijke inschrijving gaat door de weglating verloren (STEVENS, J., Regels en gebruiken van de advocaat te Antwerpen, 1997, nr 255).

Overigens ziet men niet goed in hoe een parketstagiair zich het tableau zou kunnen laten opnemen als het geenszins zijn bedoeling is het beroep uit te oefenen, en indien hij tezelfdertijd een incompatibel beroep blijft uitoefenen en geenszins ontslag neemt als parketstagiair.

De gerechtelijke stagiairs zijn immers officieren van gerechtelijke politie en kunnen na zes maanden door de Procureur-Generaal of door de Auditeur-Generaal worden aangesteld om het ambt van Openbaar Ministerie geheel of ten dele uit te oefenen.

Het betreft dus een volstrekte onverenigbaarheid, nl. gelijkgeschakeld met deze van werkend magistraat, griffier en staatsambtenaar (artikel 437, 1°).

Het wetsontwerp van het Gerechtelijk Wetboek voorzag in zijn artikel 434 dat de gerechtelijke stage samen met de stage aan de balie kon worden uitgeoefend ; bij de behandeling van de wet werd deze passage weggelaten en de zaak overgelaten aan de bevoegdheid van de raad van de Orde (rapport De Baeck, Pas., 1969, 840).

De Brusselse balies en de Antwerpse balie hebben beslist dat een stage aan het parket onverenigbaar is met het beroep en dat parketstagiairs dienen weggelaten te worden van de lijst van de stagiairs (STEVENS, ib.).

3. De betrokkene in dit geval is echter geen gerechtelijk stagiair doch slechts een parketjuriste, dus een juriste die met een arbeidsovereenkomst werkzaam is in het parket.

De functie van de parketjuriste is dus niet deze van een gerechtelijk stagiair en de absolute onverenigbaarheid die gepaard gaat met dat ambt en de uitoefening van de functie van Openbaar Ministerie geldt niet voor parketjuristen.

Er is echter een andere onverenigbaarheid, nl. een relatieve onverenigbaarheid die wel geldt voor deze juristen.

De werkzaamheid van parketjuristen als bedienden in dienst van het parket is overeenkomst artikel 437, 4° Ger.W. onverenigbaar met de beroepsuitoefening als advocaat, vermits het gaat om een privaat of officieel bezoldigde betrekking die niet verenigbaar is met de effectieve uitoefening van het beroep van advocaat.

Dat merkt U zelf op wanneer U schrijft dat men bezwaarlijk beide beroepen tezelfdertijd kan uitoefenen en dat U het niet ziet gebeuren dat een parketjuriste komt pleiten als advocaat in dossiers die ze geacht wordt te hebben behandeld als parketjuriste.

Ik denk dat er geen aanleiding kan zijn voor de Orde om gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid betreffende deze relatieve onverenigbaarheid, om dispensatie te verlenen vermits het gaat om fulltime-betrekking in dienstverband en dan nog wel op het parket.

4. Het reglement van de Orde van uw balie bevat geen bijzondere terzake dienstige bepalingen.

Terwijl de betrokkene zich spiegelt aan de uiteenzetting die gegeven is in mijn boek "Regels en gebruiken van de advocatuur te Antwerpen", 2de editie 1997, nr 405 e.v., zijn dat bepalingen die ingevolge een bijzonder reglement aan de balie van Antwerpen zijn ingevoerd en moet de vraag gesteld worden of gelijkaardige bepalingen, ook wanneer geen dergelijk reglement werd goedgekeurd en geldt in de balie van Oudenaarde, aldaar zonder meer toegepast kunnen worden.

Ik denk van niet.

5. Om op het tableau te worden ingeschreven moet men drie jaren stage hebben doorgemaakt (artikel 435 Ger.W.).

Deze bepaling is van dwingende aard en de wet kent geen uitzonderingen.

De Orde kan geen dispensatie geven van de stage en ze kan deze ook niet inkorten, zonder een bevoegdheidsoverschrijding te plegen (VERMEYLEN, Règles et usages de l'Ordre des Avocats en Belgique, 1940, nr 371 ; LAMBERT, P., Règles et usages de la profession d'avocat du barreau de Bruxelles, 1994, 100 ; STEVENS, o.c., nr 401).

6. De betrokkene is niet weggelaten van de lijst van de stagiairs en heeft geen ontslag aan de balie genomen.

Volgens U mededeelt, werden haar stageverplichtingen opgeschort voor de duur van één jaar, welke opschorting opnieuw werd verlengd voor een nieuwe duur van één jaar, doch nadien werd een verdere opschorting geweigerd.

Deze beslissingen werden alle genomen door de raad.

Van in den beginne werd door de Stafhouder medegedeeld dat de opschorting van stage nog zou kunnen verlengd worden met één jaar na het eerste jaar, zodat de betrokkene zich geen problemen moest maken indien zij binnen het eerste jaar van haar opschorting nog geen definitieve beslissing had kunnen treffen omtrent de weglating op de lijst van de stagiairs of niet.

Er is haar echter niet verzekerd dat zij een derde jaar opschorting zou kunnen krijgen.

Het probleem van meer dan twee opschorting had zich in het begin nooit gesteld omdat men had gerekend dat de betrokkene na twee jaar zeker haar richting zou hebben gekozen.

Er wordt dan de vraag gesteld of een opschorting van drie jaar of nog meer mogelijk is.

Zoals ik reeds vermeldde, bestaat er geen bijzonder reglement terzake en het gebruik dat U citeert als een gebruik dat bestond aan de balie van Oudenaarde i.v.m. een confrater die zijn legerdienst vervulde, is eigenlijk geen gebruik maar een reglement van de Nationale Orde van 18 maart 1971, weerslag van de legerdienst op de stageduur, dat vanzelfsprekend zonder voorwerp is geworden vermits er geen dienstplicht meer bestaat.

7. Waar betrokkene dus nooit werd weggelaten van de lijst van de stagiairs gaat het om een onderbreking of schorsing.

Het is de raad van de Orde die meester is over het tableau en de lijst van de stagiairs en die de stage kan beoordelen en desgevallend moduleren naar de regels en gebruiken van de eigen balie.

Wat de Orde niet kan doen, zoals ik reeds mededeelde, is de stage die wettelijk drie jaar bedraagt (artikel 435 Ger.W.) inkorten of er dispensatie van geven.

8. De weglating, de onderbreking en de schorsing zijn drie categorieën die aan alle balies gelden en die uit de wetteksten zelf voortvloeien en uit de gebruiken van de Belgische balies.

Wanneer wij spreken van weglating is er vanzelfsprekend een verval van stage en geen mogelijkheid deze nog te recupereren of zich op verworven rechten te beroepen.

Wanneer sprake is van onderbreking en van schorsing, die het gevolg zijn van een beslissing van de raad van de Orde die deze onderbreking of schorsing toelaat, is er behoud van de verworvenheden van de voordien verrichte stage met behoud van rang en van inschrijving op de lijst van de stagiairs, maar zonder dat de periode van onderbreking of schorsing als stage geldt.

In dat geval kan de betrokkene zich nog steeds op 2,5 jaar stage beroepen en kan zij nog niet opgenomen worden op het tableau om dan opnieuw dadelijk weggelaten te worden.

9. Mij komt voor dat in weerwil van het woordgebruik van de raad, er bezwaarlijk van schorsing sprake kan zijn omdat de schorsing het behoud in zich draagt van de hoedanigheid van advocaat, en deze onverenigbaar lijkt met het statuut van bediende dat de betrokkene als parketjuriste heeft opgenomen.

Haar werkzaamheid en functie als parketjuriste, als bediende dus in dienst van het parket is, zoals ik reeds stelde, onverenigbaar met de beroepsuitoefening en hoewel het gaat om een relatieve of voorwaardelijke onverenigbaarheid, meen ik niet dat in dergelijk geval de raad van de Orde de combinatie van de twee beroepen, advocaat en parketjuriste, kan toestaan om de hoger vermelde redenen.

De toelating van de raad van de Orde in weerwil van zijn benaming schorsing, moet dus een onderbreking geweest zijn, zijnde een tijdelijke weglating van de lijst van stagiairs, zodat de stagiair zijn hoedanigheid van advocaat voor deze periode verliest (terwijl de schorsing slechts een tijdelijke ontheffing is van de verplichtingen van de stage, zodat de stagiair advocaat blijft en zijn inschrijving op de lijst van de stagairs voor die periode van schorsing blijft behouden, wat voor gevolg heeft o.m. dat bij schorsing de financiële verplichtingen van de stagiair tegenover de Orde integraal behouden blijven).

10. Wanneer het om een onderbreking gaat, zou normalerwijze ook de termijn moeten bepaald zijn voor hoelang die onderbreking kan duren.

Vermits er geen bijzonder reglement is in de balie van Oudenaarde over deze materie, is het de raad van de Orde die deze termijn te bepalen heeft en die bepalen kan of er bijkomende termijnen kunnen worden gegeven.

Bij ontbreken van enig reglement terzake ligt het in de handen van de raad van de Orde om binnen de termen van artikel 435 Ger.W. en dus met respect van de bepaling dat een stage drie jaar moet duren, al dan niet bijkomende schorsingen te geven of toe te laten dat een onderbreking van de stage langer duurt dan één of twee jaar.

Het gaat uiteindelijk om een opportuniteitsbeslissing vermits een stagiair eigenlijk geen recht kan laten gelden op schorsing of onderbreking van de stage.

De stage is immers een verplichting en dus is een schorsing of onderbreking op welke wijze ook deze door de raad wordt toegestaan een gunst waarvan de raad de opportuniteit soeverein beoordeelt in het kader van het meesterschap van de raad over het tableau en de lijst van de stagiairs.

Ik meen dus dat de raad terzake een beslissing kan en moet nemen naar eigen goeddunken en dat het een beslissing moet zijn i.v.m. een eventuele verlenging van onderbreking en niet i.v.m. de schorsing.

11. Anderzijds lijkt het mij praktisch gezegd niet mogelijk dat er sprake zou kunnen zijn in hoofde van betrokkene van een plaatsvervangende stage, vermits de balie van Oudenaarde helemaal over geen reglement beschikt dat de plaatsvervangende stage regelt.

Behoudens indien er enige vaste traditie of gebruik is in de balie van Oudenaarde die plaatsvervangende stages toelaat en ze rekent als een effectieve stage voor de betrokken periode, lijkt het mij onmogelijk dat de betrokkene aanspraak zou kunnen maken op de voordelen van het Antwerps reglement op de plaatsvervangende stage dat louter geldt binnen de balie van Antwerpen.

Indien een dergelijk gebruik zou bestaan in de balie van Oudenaarde, bij gebreke aan reglement, dat plaatsvervangende stages toelaat, zou de raad van de Orde kunnen beslissen dat Mevrouw Van Driessche reeds geruime tijd haar stage heeft vervuld aan de voorwaarden die door de plaatselijke gebruiken van de balie van Oudenaarde gelden t.a.v. plaatsvervangende stages.

Voor zover dergelijk gebruik niet bestaat, en ik heb helemaal geen kennis van enig gebruik in die zin aan de balie van Oudenaarde, lijkt het mij zo te zijn dat wij enkel kunnen spreken van een onderbreking van de stage met goedkeuring van de raad van de Orde en dat deze onderbreking eventueel kan verlengd worden naar het oordeel van de raad van de Orde van Oudenaarde.

In dat geval heeft betrokkene nog steeds een half jaar stage te lopen en kan zij deze eventueel doen na de volgende toe te kennen periode van onderbreking waarover de raad van de Orde of de Stafhouder zal oordelen.

Ik hoop U hiermee mijn eerder advies hebben gepreciseerd, rekening houdend met alle nieuwe elementen.

Jo Stevens
Bestuurder departement deontologie


Gerelateerd nieuws

Deze berichten verschenen recent:
Deontologie

Inzicht in nationale risicoanalyse witwaspreventie

De Cel voor Financiële Informatieverwerking (CFI) heeft de nationale risicoanalyse over witwassen van geld, financiering van terrorisme en de proliferatie van massavernietigingswapens samengevat voor alle entiteiten die onder de witwaspreventiewet vallen. Deze samenvatting is daarom ook van belang voor advocaten. Ze biedt u een goed inzicht in de actuele risico’s, waardoor u uw eigen risicoanalyses daarop kunt afstemmen.

Meer lezen
Deontologie Podcast

Podcast Ten Gronde: F*Q deontologie

In een boeiende aflevering van de podcast Ten Gronde, gemodereerd door bestuurder Jan Meerts, wordt de deontologie kritisch in vraag gesteld, met een focus op de veranderende landschappen van ethiek en praktijk. Mr. Eva Raepsaet, stafhouder Luk Delbrouck en vice-stafhouder Frank Judo betreden de arena om te debatteren over de ethiek en de grenzen van het beroep.

Deze podcast biedt een unieke kans om diepgaand inzicht te krijgen in de ethiek en de moderne ontwikkelingen van het beroep. Luister alsof u er zelf bij was!

Meer lezen
Deontologie Rechten van de mens

Het Federaal Instituut voor de Rechten van de Mens: een steun voor klokkenluiders

Recente wetten versterken de bescherming van klokkenluiders in Belgische privébedrijven en de federale publieke sector. Deze wetten, voortkomend uit een Europese richtlijn, bieden niet alleen bescherming maar ook diverse vormen van ondersteuning via het onafhankelijke Federaal Instituut voor de Rechten van de Mens (FIRM). Advocaten en advocatenkantoren die geïnteresseerd zijn in de verdediging van klokkenluiders worden opgeroepen om zich bij het FIRM te melden.

Meer lezen
Deontologie Fiscaal recht

Nieuwjaarsgeschenk van het Grondwettelijk Hof

Het Grondwettelijk Hof heeft op 11 januari 2024 opnieuw het beroepsgeheim van de advocaat beschermd in een bevestiging van zijn eerdere DAC6-rechtspraak. Ditmaal handelen de arresten over de omzettingsregelgeving op federaal niveau en op het niveau van de Franstalige Gemeenschap, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Meer lezen
Deontologie

Individueel e-mailadres voortaan verplicht

Advocaten moeten vanaf nu bereikbaar zijn via een (individueel) e-mailadres. Dat besliste onze algemene vergadering.

Meer lezen
Deontologie

OVB waarschuwt voor platform 'starofservice.be'

Het platform “starofservice.be” beweert via het internet vragers en aanbieders van ‘diensten’ met elkaar in contact te brengen. Er is ernstige twijfel over het bonafide karakter ervan, zodat de OVB elke samenwerking afraadt. Samenwerking kan bovendien zware deontologische inbreuken opleveren.

Meer lezen
Tucht

Onrechtmatig verzet niet langer mogelijk in procedures zoals in tucht

Onze algemene vergadering keurde op 8 februari 2023 een wijzigingsreglement goed dat voortaan (onder meer) de mogelijkheid biedt aan de raad van de Orde om verzet in procedures zoals in tucht ongedaan te verklaren. Dat reglement trad recent in werking.

Meer lezen
Deontologie Fiscaal recht

Het Grondwettelijke Hof verdedigt opnieuw ons beroepsgeheim bij DAC6

Het Grondwettelijke Hof heeft vandaag opnieuw uitspraak gedaan met betrekking tot een Vlaams decreet dat de administratieve samenwerking op het gebied van belastingen regelt. Het Hof respecteert opnieuw het beroepsgeheim van ons beroep.

Meer lezen
Deontologie Witwaspreventie

OVB waarschuwt voor opleiding witwaspreventie door SwiftSkills

We vernamen dat SwiftSkills, een e-learning platform, advocaten via een misleidend e-mailbericht aanspoort om deel te nemen aan een opleiding over hun verplichtingen onder de wet van 18 september 2017 ‘tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten’ (WPW).

Meer lezen