Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Deontologie-advies Advies 109
Stagecontract getoetst aan de Nationale en Antwerpse reglementen - vergoedingswijze duidt op een (verboden) geïntegreerd samenwerkingsverband tussen patroon en stagiair - rem op de vorming van eigen cliënteel door de stagiair - vergoedingen in toevoegingszaken komen de stagiair toe - kostenvergoeding strijdig met (Antwerps) reglement
Dominique Dombret
![Dominique Dombret](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/Dominique-Dombret_2023-10-12-113552_szsd.jpg)
Merve Köse
![Merve Köse](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/OVB_Portretten-oktober_19_low.jpg)
Ik dank U voor uw brief van 5 januari ll. en ik heb het betrokken stagecontract onderzocht. Dit is niet erg duidelijk, en mag zelfs onnodig ingewikkeld genoemd worden.
Bovendien klopt de interpretatie ervan, zoals de patroon die geeft in zijn brief van 27 oktober, helemaal niet met de termen van het contract zelf.
Hoe steekt, bij nalezing, de vergoedingswijze ineen ?
1. Volgens artikel 5.1 krijgt de stagiair 36 % van de door het kantoor van de patroon gefactureerde en geïnde erelonen in de dossiers waarin hij voor het kantoor presteerde.
2. Volgens artikel 5.2 wordt een voorschot van 75.000 BEF per maand betaald.
Volgens de uitleg van de patroon is dit een minimum doch dat blijkt niet uit artikel 5.2. Integendeel zegt dit artikel dat deze 75.000 BEF worden afgerekend op het jaarlijks bedrag van het ereloon van de stagiair zoals bepaald onder artikel 5.4, t.t.z. per 31 maart van elk jaar (ook artikel 5.4 spreekt van deze verrekening) en bovendien blijkt uit artikel 5.2 in fine en artikel 5.3 dat dit maandelijks ereloon ("conform artikel 5.2 en 5.3" ; waarom artikel 5.3 hier wordt vermeld is niet duidelijk) kan worden verminderd met :
1) de erelonen van de stagiair in zijn eigen zaken (2/3 zonder onderscheid tussen erelonen in gewone of in toevoegingszaken),
2) de kosten in eigen zaken forfaitair gerekend op 1/3 van de erelonen in de eigen zaken,
3) de erelonen voor prestaties van andere advocaten van het kantoor in de eigen zaken van de stagiair.
Daar wordt aan toegevoegd dat deze verminderingen niet voor gevolg mogen hebben dat de stagiair minder zou ontvangen dan het reglementair minimum 20.000/30.000/45.000 BEF per maand, en minder dan de 36 % op de zaken van de patroon van artikel 5.1.
Een heel ingewikkelde uiteenzetting dus om te zeggen :
1) de stagiair krijgt 36 % op de zaken van de patroon, met een minimum van 20.000, 30.000 en 45.000 BEF,
2) zijn erelonen gaan voor 100 % naar het kantoor van de patroon (2/3 + 1/3 kosten),
3) prestaties van kantoorgenoten moet de stagiair vergoeden behoudens indien dat voor gevolg zou hebben (en in die mate) dat aan de minima 20.000/30.000/45.000 BEF geraakt wordt (deze regel kan echter nooit spelen want ook de 36 % van artikel 5.1 is een beschermd minimum).
Het komt er dus op neer dat de stagiair 36 % krijgt in voorschotten van 75.000 BEF éénmaal per jaar verrekenbaar met een gegarandeerd minimum van 20.000/30.000/45.000 BEF, en daarentegen zijn ganse erelonen in eigen zaken (ook toevoegingszaken) afstaat aan het kantoor.
Er is geenszins sprake van een minimum niet terugvorderbaar ereloon van 75.000 BEF per maand, zoals in de brief van de patroon gemeld.
* * *
Bedoelde wijze van samenwerking tussen patroon en stagiair, waarbij de stagiair zijn erelonen 100 % afstaat aan de patroon, kan moeilijk anders begrepen worden dan als een geïntegreerd samenwerkingsverband tussen patroon en stagiair (ook al is er geen 100 % deling in de risico's van de samenwerking door de stagiair), wat door het reglement van de Nationale Orde van 8 maart 1990 en het Antwerps reglement op de samenwerkingsverbanden van 29 juni 1992 verboden is.
Stagiairs kunnen immers slechts tot een onkostenassociatie of economisch samenwerkingsverband toetreden, doch niet tot een geïntegreerde maatschap waarin de baten worden ingebracht, zoals in casu, minstens (100 %) van de kant van de stagiair zelf.
Ik zie niet in waarom het Antwerps reglement strijdig zou zijn met het nationaal reglement. De patroon deelt zijn erelonen niet met de stagiair ; hij geeft hem enkel een vergoeding x % van de gefactureerde erelonen in de zaken waarin de stagiair werkt.
Buiten een geïntegreerde associatie kan geen advocaat rechten verwerven op de erelonen van een ander advocaat, en deze vormen van associatie zijn verboden voor stagiairs.
Het opnemen van 100 % van de erelonen van de stagiair in eigen zaken, brengt bovendien een belangrijke en mogelijk definitieve rem aan op de aanmoediging van de vorming van een eigen cliënteel waartoe de patroon juist volgens artikel 13 § 2 in fine van het Antwerps reglement op de stage van 8 mei 1995 en 29 november 1999 dient in te staan.
Waar geen onderscheid wordt gemaakt tussen erelonen in gewone en in toevoegingszaken, is het contract strijdig met de regel dat de vergoedingen in toevoegingszaken de stagiair toekomen en niet zijn patroon.
Tenslotte dient er op gewezen dat hier een forfaitaire kostenvergoeding voor de voordelen in natura wordt gehanteerd (artikel 6.3) van 1/3de van de eigen erelonen van de stagiair, terwijl het maximum volgens artikel 14 § 5 van het Antwerps reglement 1/3de van de minimum vergoedingen (20.000/30.000/ 45.000 BEF) bedraagt.
Ook dient maandelijks en niet één keer per jaar te worden afgerekend, daar het reglement in maandelijkse vergoedingen voorziet (artikel 14 § 2).
Het contract is dus niet in overeenstemming met de geciteerde reglementen en dient aangepast.
Jo Stevens
Bestuurder departement deontologie