Voorzitter op vrijdag: "Inzetten op educatieve communicatie, digitalisering en alternatieve geschillenoplossing, daarin valt nog bijzonder veel te winnen"
Deontologie-advies Advies 107
Advocaat-plaatsvervangend rechter beklaagt zich over het gedrag van een rechter - tussenkomst van zijn stafhouder aangewezen indien hij de klacht niet ex qualitate neerlegt - regel van hoffelijkheid, geen deontologische fout.
Dominique Dombret
![Dominique Dombret](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/Dominique-Dombret_2023-10-12-113552_szsd.jpg)
Merve Köse
![Merve Köse](/files_filesystem/files/Fotos/Mensen/Medewerkers/_75x75_crop_center-center_none/OVB_Portretten-oktober_19_low.jpg)
De vraag is of het als een deontologische fout kan worden beschouwd in hoofde van een advocaat, tevens plaatsvervangend rechter in een rechtbank, dat hij, zich beroepend op de laatste hoedanigheid, zich rechtstreeks zonder de Stafhouder of de pro-Stafhouder te kennen bij de Voorzitter van de Rechtbank van Koophandel gaat beklagen over het optreden van een Rechter in deze rechtbank.
De demarche van de advocaat in deze zaak zou ertoe geleid hebben dat de rechter in kwestie ingevolge een beslissing van de Voorzitter van de Rechtbank niet meer zetelt in zaken van het kantoor van betrokken advocaat, alhoewel onderzoek heeft uitgewezen dat in de vonnissen van de kwestieuze rechter in zaken waarbij de advocaat of zijn kantoor betrokken waren, geen spoor van partijdigheid kon worden aangetroffen.
De beslissing van de Voorzitter blijkt dus te zijn ingegeven door de mogelijke animositeit die veroorzaakt werd door de demarche van de advocaat in kwestie.
1. Zoals terecht aangehaald door U, heb ik in mijn boek Regels en gebruiken van de advocatuur te Antwerpen, 2de editie, nr 1024, geschreven :
"Wanneer een incident ontstaat met een magistraat, dient de advocaat zich ervan te onthouden rechtstreeks de korpsoverste van de magistraat erover aan te schrijven of hem daarover te spreken.
De advocaat zal in dit geval zijn Stafhouder vatten met het probleem en deze zal zich desgewenst in verbinding stellen met de korpsoverste (ik verwijs naar de brief van Stafhouder Lambrechts van 28 december 1987).".
2. De kwestie die U voorlegt verschilt van wat ik in het boek besprak omdat de betrokken advocaat zich beroepen heeft op zijn hoedanigheid van plaatsvervangend rechter in dezelfde Rechtbank.
Een eerste vraag is of dat beroep op de hoedanigheid van plaatsvervangend rechter gerechtvaardigd was.
Het lijkt mogelijk dat een advocaat die plaatsvervangend rechter is kennis zou krijgen van een probleem in de Rechtbank waar hij als plaatsvervanger optreedt en dan kan ik niet formeel uitsluiten dat een advocaat zich in zijn hoedanigheid van plaatsvervangend rechter rechtstreeks tot zijn korpsoverste zou wenden. In dat geval is het normaal het probleem voor te leggen aan de Voorzitter van de Rechtbank, waar hij plaatsvervangend rechter is.
Ik heb eerder de indruk, vermits het gaat over de vraag of de rechter partijdig optrad tegen de advocaat - plaatsvervangend rechter of zijn kantoor, dat de advocaat zich hier ten onrechte heeft beroepen op zijn hoedanigheid van plaatsvervangend rechter.
Gezien de problematiek waarvan gewag wordt gemaakt, gaat het eenvoudig om zijn hoedanigheid van advocaat en meende hij in die hoedanigheid zichzelf of zijn kantoor benadeeld te zien door een mogelijke partijdigheid van de rechter.
In dat geval was het aangewezen dat hij langs de Stafhouder om zijn eventuele klacht aan de korpsoverste zou bekend gemaakt hebben.
3. Wat nu de aard van de regel betreft dat men langs zijn Stafhouder om eventueel klacht of opmerkingen tegen de magistraat laat geworden aan diens korpsoverste, dient er op gewezen dat het gaat om een regel van beleefdheid eerder dan om een strikte deontologische regel, een regel van conveniëntie of goede nabuurschap ook die het korps van de advocaten betuigt tegenover het korps van de magistraten, gezien de traditionele hoffelijke banden die deze korpsen onderhouden en een regel die ook normaal door de magistraten wordt geëerbiedigd als er een klacht over een advocaat dient te worden behandeld. In dat geval ook zal de magistraat langs zijn korpsoverste om zijn opmerkingen aan de Stafhouder van de betrokken advocaat laten kennen.
Het zijn dus de banden van achting van hoffelijkheid die de korpsen voor mekaar traditioneel betonen die ervoor zorgden dat deze regel tot stand is gekomen.
4. Ik zie het dus niet zozeer als een deontologische fout wanneer een advocaat van deze traditionele regel zou afwijken dan wel als een fout op de etikette van het beroep en op de gebruiken die tussen de korpsen bestaan.
Het zou maar zijn wanneer de advocaat onbehoorlijk is tewerk gegaan bij zijn rechtstreekse klacht of juist de weg langs de Stafhouder om zou vermeden hebben om aan zijn klacht grote ruchtbaarheid of een kwetsend effect te geven dat men hier van een deontologische fout zou kunnen spreken.
5. Er zijn mij overigens geen incidenten bekend waarin de raad van de Orde sanctionerend is opgetreden tegen een advocaat die zich niet gehouden heeft aan de regel dat een dergelijke demarche dient te geschieden via de Stafhouder.
Wel is het vaste praktijk van de Stafhouders dat zij aan de regel de hand houden en dat zij telkens een advocaat zondigt tegen de regel, hem de passende opmerkingen daarover maken, want het is meestal uit onwetendheid dat de advocaten een inbreuk op de traditionele regel maken.
Jo Stevens
Bestuurder departement deontologie